IV.
A fdeel.
XXIII.
H oofdstuk.
En\etèroederige.
IV.
Acalypha
4.lujiralis,
Ameri-
kaanlch.
Arabiffche.
Bladen aan lange Steden , uit wier Oxelen Draadjes
kwamen van een Vinger lang, overhoeks
bezet met Kruidige Vingerhoedjes , de Vrouwe-
lyke Blommetjes bevattende, terwyl de Man-
nelyken zig boven aan het Draadje of Aairtje
bevonden. Het was, gelyk de voorigen, een
Jaarlykfch Kruidje. Ik heb dergelyke Plantjes
daar van , gedroogd , uit Java bekomen, van
een half Voet hoog. Dat gene, 't welk naar
hetzelve geleek, op Jamaikagroeijende in Zand*
velden , telt S loane onder de Doove Netelen.
(4) Netelkruid met de Frouwely ke Omwind*
’ zeis effenrandig, de Bladen Jlomp Lancetvormig.
Deeze,uit Zuid-Amerika afkomftig, fchynt
de Ricinoides met Karftengen-Bladen, van Pater
Pl u m i e r , tezyn. Nader viüd ik ze niet
omfchreeven.
In Arabie kwamen den Heer Forsicaohl
vyf Soorten van dit Geflagt voor. Twee der-
zelven, genaamd Afvallige en Geaairde9 zeer
kleine Kruidjes zynde , hadden veel overeenkomst
met het Virginifche Netelkruid. Een,
dat hy Opperig noemt, om dat de Mannelyke
. Aaif4)
Aealypha Involucris foemineis integerrimis, Fol. Lan*
ceolatiï obtttfis. Ricinoides Caftanes folio, ?LU U . Sp*
A air en aan ’t end een Vrouwelyk gedeeld IV.’
• * * A ïnFFf^ Bloempje hadden , zou , zegt hy , indien het ^xilh
Blikjes had , die misfchien afgevallen waren , Hoofd.
in Kenmerk met het Indifche , voorgemeld , ?TUK*
ftrooken. Dit komt my echter geheel anders
voor: want de Aairen, zodanig zynde, als hy
die befchryft , verfchilde het groocelyks daar
van. Een Kanthaairig , dus genaamd, om dat
de Vrouwelyke Omwindzels met Draadachtige
Haaircjes gezoomd waren, opde Gebergten van
Gelukkig Arabie tusfchen ’t Koorn groeijende ,
was een Jaarlyks Kruid van een Elle hoog. De
anderen waren alle , door hem , in de Valey
Surdud gevonden , alwaar ook een Heejlerig
Netelkruid voorkwam, drie Ellen hoog, 't welk
de Mannelyke Bloemen in byzondere Aairen,
de Vrouwelyken in een Huikachtig Omwindzel-
tje zittende , hadc. Dus geleek hetzelve veel
naar het Jamaikafche, voorgemeld. Met de
Bladen van dit laacite, in Water geweekt ,
werden de Kinderen gewasfehen , die met zekere
Puistjes in de Pluid bezet waren (*).
Het blykt dat de veranderingen van dit Ge- watindi-
flagt vry groot zyn. Immers den Heer jAC-fche*
quin kwamen, in de Westindiën , nog drie
verfchillende Soorten van hetzelve voor. De
eene, die hy Karthageenfche noemt ( f j , hadt
de
(* ) Flor» ASgypt. Arab. p. jör.
( t ) Aqalyplia Carthaginenfis. ]ACq. Amtr. Hijt. p. a i j .
X. 180. f. s7.