Afdkei . met ^ ac*en en gedaante der Zonnebloemen,
xxi« Ridder merkt aan , dat het in de figuur
Hoo fd - van t Zaad en den Kaffigen Stoel met dezel-
Kocd-raak.-ven en ftröoke. Het groeit in
hke nel- Karolina en Virginie, hebbende de Steng onge-»
vijvery. v a a r e e n E JJ e h o o g , e n B l o e m e Q ^ w j e r £ < ,]£
uit verfcheide ryën van Schubben beftaat, met
een Krans van breede Straalblommetjes, lang
uititeekeode , en aan ’t end driepuntig, doqh
weinig in getal : zo dat de Bloem meer naar
die van de Coreopfis gelykt, dan naarde Zonnebloemen.
De middelhlommetjes zyn paarfch,
de randblommetjes geel van Kleur en welriekende.
V.
Silp Mum
Solidaginoi-
des
B ïiép u fitlg .
V t.
Trifolia*
tum.
prieblacjig«
VII.
Triloba»
( 5 ) Zonnekroon met gepaarde s gefteelde%
Lancetvormige , /pits Zaagtandige Bladen.
(6) Zonnekroon met drievoudige Bladen.
(?) Zonnekroon met gepaarde origejleelde Wigvormige
Bladen,
Van
*a?Drie- O) Silpbium Fol. oppofitis petioïatis Lanceolatis , acute
Ipvabbig. ferratis. 3. SiJpb. Fol. oppofitis Groii. C'irg. n. p. 134,
(6) Silphiura Fol. ternis. *R. Lugi’o. ist. N. z. G RON.
Virg, II. p, 133, ChryfanthemuiH Virg, Fol. asperîs terni®
Ü quatemis ad Fol, nias. Maai*. Hiß. i l l . S. 6. T. 3.
f. 6 8.
(7) Silpbium Fol. opp. lesfil. Cuneifortnibus, trilobis. Am.
Acad. IV. p. 307. Buphthalmum hirfntum See. Brown- Jam.
3&1. Corona Solis maritima hnmilis See Plum. Ic. 107. f*.
*• Chryfanthemurn paluftre repens minus , odoratum See.
Sloan. Jam. ;z6. Hiß. I. T. 135. f. 1. Plü e . PbyU T.
f. 1«
■ ■ ■
S V H G E tf E $ I A. 7*
Van deeze drie groeit de laatfte ApiliiL.
indiën, de twee anderen in Virgin,e. De eer- XIt
fie heeft Bladen als de Goudroede en in deHoozn^
omtrek maar zeven of agt Stmlblommetjes
de tweede heeft drie of vier Bladen by elkan* «*«/«««,
der aan de Knietjes van d e Steng, driehoekig
of in *c kruis geplaatst (*) ; de derde heeft
Vleezige driekwabbige Bladen en eenzaame ü-
xelbloemen. In allen zyn dezelvpn geel, enin
de laatfte, die klein is en op Moerasfcge plaats
feo voorkomt, welriekende.
p o l y M N I a. Paarlkring.
De n aam vaneene d e r .Zanggodinnen is door
L 1 s n JR ü s , zeer grappig , aan dit Geflagt
gegeven, ’t w e lk ik wegens de ronde Zaadjes,
die aan den omtrek als in een 'Kring geplaatst
zyn , zo dat zy als een Kettingje van Koraalea
of Paarlen vertoonen, Paarlkring noem (t)*
De op g eg ev ene Kenmerken zyn: een Kaffige
S to e l, geen Zaadkuïfje : de buitenfteKelk vier-
pfvyfbladig, de binnenfee van tien holle Blaadje
van dit Silphium heeft de Heer Doktor Berkhey de
Vrugtmaakende deelen der Bloemen zeer uitvoerig, iu de
dertien eerftc Figuuren op de Vierde Tiaar ran Zyne meermaals
aangehaalde uitmuntende Disfenatie , * Stru&ur*
Flor» Compofitorum , voorgeficld: waar uit men tevens de
ondetfeheidende Kenmerken van deezen Rang kan zien.
( t ) vaii-LANT hadt één of meet Soorten van hetzelve,
om de zelfde reden, MoniUfera of Penecolter getyteld,
E 4
f ü
\'.Yv
■ tv
Wë