Afdeel. ^rouwe^^en iQ den omtrek bevrugten, zo dac
xxu * d,e 8°ed Zaad voortbrengen. Het eerfte voert
Hoofd- den naam van
STOK.
j £ Ü Ï M I L L I R I A.
y' Die Geflagt, ter eere van den fchranderen
M i l l e r , Opziender van den Tuin van Chel-
fea, by Londen, die de Kruidkunde der Ame-
rikaanfche Planten zeer bevorderd heeft, benoemd
, heeft de volgende Kenmerken.
Geen Stoel, geen Zaadpluis: een driekleppi.
ge Kelk: de Straalkrans gehalveerd.
Het bevat deeze twee Westindifche Soorten.
r.
Milleria
qainqueflora.
Vyfblom*
«ige.
(i) Milleria met Hartvormige Bladen en gegaffelde
Bloemfteelen♦
Te Panama en Vera Cruz groeit deeze, een
Jaarlykfe Zaayplant, met de Steng dik wils’ van
eens Menfchen hoogte, geheel eenvoudig,
regtopftaande, vierhoekig , glad : de Bladen
gepaard, Hartvormig, gefpitst, gefteeld, Zaag.
tandig ruuw; de Bloemfteelen uit de Oxelen en
aan den Top, gegaffeld, meteen kleintje, dat
eenbloemig is, in ’t midden. De Kelk heeft drie
Schubben, waar van de eene, na het bloeijen,
de
(i) Milleria rei. Coxdatis, Pedunculis dichotomis. Sy/t
2f*t. XII. Gen. 9S,. reg. XIII. p< ÓS7. £ ^ 4„ . ^
Lugdi. rga. Milleria anmia erefta , Flor. Spicatis luteis.
mart. Cent. 41. T. 4i. 0. Milleria annua Ramofior, Fq]’
ffiaculatis. Makt. T. Cent. 47, f. 3,
Y N G E N E S 1 Ai <*5
de anderen omhelst, en dus een Doosje maakt JY-
voor het Zaad. Dikwils komen ’er vier twee- j f “"
ilagtige geele Blommetjes in ’t midden voor, Hoofd*
die een enkelen Styl, zonder Stempel, heb- UK*
ben, en één Vrouwelyk Blommetje, meteenntd/lru.
tweedeeligen Stempel. Dit Blommetje is in drieën
gedeeld , en brengt een enkeld rondachtig Zaad
voort, terwyl de anderen misdraagen of on-
vrugtbaar zyn.
( 2,) Milleria met Eyronde Bladen en geheel ir.
enkelde Bloemfteelen. tifauu*
Twee-
Uit de Baay van Kampêche was deeze af- biorumige.
komftig, ook een Jaarlykfe Plant, door den
Ridder zelf uit den Cliffortfen Tuin in Afbeelding
gebragt. De Steng van deeze is maar één
of twee Voeten hoog, Haairig, in yyf Leedjes
verdeeld. Zy fchïet Takken tegenover elkander,
uit de Oxels der Bladen , die aan ’t end trosfen
hebben van Kelken, in Bladerige Kroontjes ge»
vat, allen Haairig, ruuw ; Zaagswyze getand.
Uit de mikken komen , hier en daar, kleiner
Bloemfteelen, metdergelyke Kroontjes , voort;
ieder uit twintig en meer Bloemen beftaande,
die elk een eigen Steeltje hebben. De Bloem
beftaatuit twee tweeflagtige middel-Blommetjes,
f i ) Milleria Fol, Ovatis , Pedunculis fïmplicisfimis. H.
Gif. 415, T. 25. R. Lugdb. 182. H. Ups. 275. Loefl.
Itin. 23p. Milleria annua er£&a minor Pollis Parietarix &c»
Mart. Cent. 47. T. 47. f. I,
E
'^p I
mm.
é