IV.
^vnsKii.
XXIII.
H oofds
tu k .
ti
Parthe*
tiium fiy -
( l ) Maagdebloem met famengefleld • veettte*
lige Bladen.
Dit Westiqdifch Kruid, naar Alst, K'amil!«?
of Maartel gely kende heeft V a i l l a k t , om,
dat het Zaad als ie een gevleugeld Kasje meq
/Urtnhorus.een Spleet vervat js , den naam van Hyfierot
l ige.6'' phorus. gegeven (*%. Het komt. in de Openöaare
Tuinen voor, en heeft de Steng geftreept, de
onderfte Slippen der Bladen kleiper, de bovenben
Lancetvormig ingefneeden, gefpitst^ De
hoogte is, volgens S her ar d* twee Voeten
of meer*
in Cs) Maagdebloem met Eironde gekartelde
Bladen,
Geheel. .
ladig’ Virginie Ipver.t deeze Soort uit , welke onder
den naam van Ptarmica met Alants - Bladen is
voorgeüeld geween. De geleerde Di l l e -
Kl o s gaf 'er de Afbeelding van , uit den El-
thamfen Tuin, aldaar het Gewas, uit Zaad
ge*
(•1) FaHhtmum Fql. cSompofiro - multiSdïs. Syjl. Nat, XII.
Gen, 1058. Neg. Xill. p 7u f f. Cliff. 442 R. Lugdb. 8$.
Partheniaftrura Amer. Ambtoiiar folio. N.ss Mem. de 1711.
P- +IS. T. 13. f. 2. Hyöerophprus. Va il l . Mem. de 5720.
p. 43+ T. 9. f. 4 , 8, 3+, 35 , 42.
( ’ 7 't Is zekeriyk zeer oneigen ea v,er gezogt.
(z) Partbenium Foil Ovaris crenatis. H, C l i f fy . Gmatf.
Virg. 147. Partheniaftrum Helenii folio. Dill Eltb. 302.
T. 225. f. 292. Ptarmica Virginians See. Pluk , Alm. 30?..
T. S3, f. j & Z J 9 . f. I,
geteeld zynde, gegroeid en gebloeid hadt. Het IVV
hadt tot twee Ellen en meer hoogte, en was ïd
alle opzigten veel grooter dan het voorgaande, Hoopd-
zo dat men ’er de Bloem- en Vrugtmaakende b e deden
veel beter in onderzoeken kon. „
,, de toppen der ruigachtige Stengen komen
s, fzegt hy) de Bloemen Tuilswyze voort, met
,, Hoofdjes van boven Sneeuwwit , als in ’t
„ Gnaphalium, van onderen groenachtig, in ’t
„ eerst Pluizig , vervolgens zig uitbreidende
„ met kleine Blommetjes en zwartachtige Knop-
„ jes. Deeze Hoofdjes zyn op de volgende
,, manier gevormd. De Kelk, vooreerst, is en-
„ keld, uit vyf Blaadjes beftaande, digt tegen
3, 't Hoofdje aangedrukt De Bloemen zyn
3, famengebeld uit Blommetjes en half-Blom,-
3, metjes: de eerften flegts Mannclyk enMeel-
3, dr-aagende * zonder eenig Zaad; de anderen
,, Vrouwelyk of vrugtbaar, doch niet meer in
„ getal , dan ’er Straalblommetjes zyn; vyf,
,, Daamelyk of fomtyds zes. Voorts is dit by-
„ zonder; dat ieder Vrouwelyk Blommetje als
,, twee Mannelyken tot Speelnoots heeft, die
„ ’er byftaan aai de, binnenzyde, ieder met
,3, een dun Schubbetje, hoven gekarteld en ruig,
„ uit de zyden van ’t Zaad fpruitende , be-
„ fehut; terwyl het Zaad, aan de buitenzyde,
,, ook een Schubbetje heeft, dat deszelfs rug
%i bekleedt , wit en gekarteld , naar de Kelk-
„ blaadjes gelykende. Hier van komt het,
,, dat het Zaad , ’t welk langwerpig is en fa,-
Q j „ men