gejleelde Kelken; de Bladen Wollig eri
dubbeld Vindeelig, metfpitfe Kwabben.
(ao) Santorie met Zaagtandige Kelken en Wol-
lige Bladen ; de Wortelbladen Vindeelig $
de Blaadjes met één Oortje.
Op Kandia groeijen deeze, doch de Afchbla*
dige in Italië. Alle zynze grys en als bekleed
met een Wollig, Zilverkleurig Dons, dat ,er
als Pluis op zit en aan kleeft, gelyk in het «bekende
Kruid, dat men Cineraria noemt, dewyl
de Bladen als met Afch beflooven zyn. Het
Loof gelykt ook naar dat van die Plant of van
het Schurftkruid , zeer. 't Zyn overblyvende
Planten , de eerfte ongevaar een Span hoog,
. de tweede Boomachtig met geele , de derde
Kruidig met paarfche , de vierde met kleine
geelachtige Bloemen. De Kelkfchubben zyn allen
meer of min gehaaird.
xxi. (ai) Santorie met kanthaairige Kelken; Wol-
siberifcbe iige , onverdeelde Vindeelige effenrandige
Bladen en etnegeboogene Steng.
Op
7. T. z6. f. :o. Jacea Cineraria ladniata,fi. purp.BARR»
Je- 347, 348«
(20) Centauren Cal. Serr. Fol. tomentofis &c. H. CUff,
4.22. Jace'a Cret. laciniata Argentea , fl. parvo flavescente.
TOöBNF. Cor. 3t. BARR. Ie. 218.
(21) Centaurea Cal. Ciliatrs, Fol. tomentofis, rnctivifis &c»
Gmel. Sib. 11. p. 95. T. *2, f. Jacéa Tataiica tornen-
tofa. Gbrb, Sice.
IV .
Afdeel.
xxi.
Hoofdtuk.
xx.
Centaurea
Argentea.
verzilverde.
S v i ï G É H É S i A »
Üp opene drooge Velden, in Siberie en Tar- IV.
tarie, is deeze waargenomen, waar van de Steng A™£rELft
niet hooger dan een Span opfchiet, de Wortel-Hoofd-
bladeö dik wils Vindeelig hebbende, de boven-STU£’
ften onverdeeld. Het geheele Plantje is met een
Zilverachtig Dons bekleed, gelyk de vöorigen.
Het heeft een paarfche Bloem , door haare bree-
de Straalkrans veel naar die der Koornbloemen
gelykende*
(22) Santorie met kanthaairige Kelken en Lan •
cetvormige Zaagtandige Maden, aan den femptrtï?
voet met een Stoppelig Tandje; de onder- rentK)tyd
flen Piekachtig. groene.
ld Portugal groeit deeze , die de Steng en
Bladen ook geheel migachtig heeft, als’t ware
met Stoppeltjes bezet, welke de onderfte Tandjes
der Bladen zyn.
(23) Santorie' met kanthaairige Kelken en xxili»
Vindeelige. Bladen ; de Vinnen Lancet■ ttX ? '
vormig. hnoSgt
C24)
( ï i ) Centaurea Cäl. Ciï. Fol. Lahceolat's Serratis Scc. H.
Cliff. +22. R. Lugdb. 139. N- 13. Jacéa Lufitanica fempervi-
rens. Moris. Hiß. 111. s. 7. T. zg. f. 9. Bo«c. Sic. 73, T.
39 f. 3.
(23 J Centaurea Cal. Cil. Fol. pinnatifidis &e. Gont. Belg.
2+9. Gouan Montp. 459. Fl. Suec. 703/773. Gme l . Sib.
I. p. 93. H C.iff: 422. Scabiofa major Sqnaniatis Capitulis,
C. B. Pm. 2«9. jacea major Lob. Ie. j+j,
II« D C i ëEDii XI» SïUSi