IV. Kink-Hoest wordt de Syrqop daar van niet
A g * - zonder vrugt gebruikt. Ook zou het tegen
H oofd fommige Wormziekten in JBeeften een goed
s tu k . Middel zyn K*)-
(2) Reurkruid met een gegaffelde Steng, en
pieramidaale vyfhoekige Üxelbloemen , de
Vrmwdjke Blommetjes op een ry.
f 4) Reurkruid met een byna gegaffelde opge-
regte Steng en Kegelvormi6e , zo wel end-
als Oxelbloemen•
( f ) Reurkmid met een gegaffelde opgeregte
Stevg, Elsvormige Oxelbloemen en Draad*
achtige Blaadjes.
(6) Reurkruid met een gepluimde Steng en
Kegelachtige Bloemen zydelings.
De bepaalingen wyzen het voornaamfte verfchil
P ) Eocc. Mus. ü Fijic. p. 148»
( j j| Fiiago C ule d'chot. Flor. Fyramidatis &c. Sp. Plant,
I. p 1199. Gnaphalium medium. C. B. Pin. 2S3
(4) Fiago Caule lubdichot. erefto &c. Gokt. Belg. 151.
Gouan Monsp 4.6$, Fl. Suec. II. 78e. Gnaphalium minus
iepens. C. B. Pin 25J. Gnaph. minimum. Lob Je 481.
(j) Filago Cauie dich, creóïo, Flor. Subulatis &c. Gnaph.
vulgare medium. Mobis, III. S. 7. T. : i . f. 14- FetiV.
Herb. T is . f. ia. Pluk. T. 298. f. %■
£6) Filago Caule Panicularo, Flor. Conicis lateralibus Fl.
Suec. II. N. 781. Gnaph. nvjus angufto oblongo folio.
C. B. Pin. t6i ? Filago incana tomentofa erefta, Va il l .,
Jitrn. 1719,
Hl.
Fit'-gs Py~
ramid -ta-
Fieramidaal.
tg. Montana.
Bergmannend.
V.
Gallica.
Fianlch.
VI.
Arvenfit.
Akker.g,
fchii aan van deeze vier, waar van de eerfte in Rk* „
Spanje is waargenomen , hebbende het Sten- ^CXI. *
gerje maar twee Duim hoog; de anderen in ons hoofd-
Wereldsdeel hier en daar , zelfs in Sweeden «TüS-
groeijen. De Bergminnende komt am Zandige rff^aT-ta.
Wegen en op Zaaylanden in de Wouden van
Friesland voor. Dit is een niet minder klein
kruipend Plantje dan het volgende, ’t welk zo
wel in Engeland als in Vrankryk groeit. Het
laatfte heeft in Switzerland de Steng een Voet
en fomtyds een Elle hoog , zo de Heer Hal -
LER aamekent , zeer Takkig en Wollig, niet
minder dan de Bladen, welke zeer fmal zyn.
De Bloemen s by troppen vergaard, zitten over
de geheele langte der Stengen in de Oxelen,
en maaken dus lugtige Aairen , aan ’t end der
Takjes. De Kelk is Kegelachtig, geheel Wollig,
uit den groenen wit. De Blommetjes in de
Omtrek zyn Vro welyk , met het Pypje naar
gewoonte tweehoornig en een fchraal Trechtertje
; die van ’t midd n tweeflagtig en zeer
klein. Het Zaad is ztkerlyk gepluisd (*).
(7) Reurkruid met een zeer eenvoudige Steng; F.^ 'Le_
het tnfpodium.
Leeuwenf
f ) HALL. Hetv. inchoat. J. p. 67» poot.
(7) Ftlag9 Cauie (ïmplicisflmo , Capitulo termlnaü, Brac-
teis hirluuslimis radiato. Scop. Carn. zes. jAcq. Vind. ijo ,
Gnaph. Alpin. magno Flore. C. B. Pin. 264. Gmph. Alp.
Clts. FUJI. l. p. 3*8. Pann. p. 49?. Leontopodium. OOD.
Tempt. 68. SCOP. Arm. II. p. 63*
G S
11. Deel» XI« Stuk.