vervat zyn , even a’s in fbmmige deelen va»
Vrankryk van Karfteng°n.
De eerstgernelde of eigemlyke Broodboom
wordt van R ümphui s Soceus L am fu s , of
Wollige Soccusboom geheten ; in ’t Maleitfch,
Soccun Capas, of Katoen »Soceus , wegens het
Wollige Vleefch , dat eenigermaate zweemt
naar Katoen of Kapok. Hy merkt aan, dat
deeze Boom weinige , fpreidende , kromme
Takken heeft, met Bladen, zo ruim geplaatst,
dat men ’er van alle kanten door heen kan zien.
De Bladen, zegt hy, groeijen veelal op ’t end
der Takken, Roosachtig by malkander, zes of
zeven in getal en vertoonen zig dus als een
Kaarskroon. Zy zyn zeer groot en ftyf, met
een dikke middelrib , omtrent twee Spannen,
lang, aan de kanten diep ingefneeden, met vier
of vyf puntige Kwabben. In ’t aantasten zyn
zy niet ruig , zo min als de uiterfte Takken »
die in een lange Snuit eindigen , welke uit fa*
mengerolde Bladen beftaat. Gekwetst zynde
geevtn zy, zo wel als de geheele Boom, een
zeer kleverig Melkvogt uit. In ’t midden van
de Roos der Blad i s een lange ronde Staart,
omtrent een Duim eiken een Hand lang, buigzaam,
zagt en Wollig, die het Bloeizel maakt,
waar agter de Vrugtbeginzels vaD een Hartvof-
mige figuur , voprtgrneijen.de tot een Vrugt,
welke de grootte krygt van eens Kinds Hoofd.
Dczelver Schil is dik en groen, bezet met vyf
Of zeshoekige Wratjes , welke aanraerkelyk
ver»
verheven zyn , doch niet fpits of (leekende ge*
lyk in de Durioenen, naar welken deeze Vrugt
anderszins zeer gelykt (*).
Verwonderlyk is ’ t , dat Boomen van het zelfde
Klimaat, wier Vrugten zo veel overeen*
komst hebben , in Vrugtmaaking dermaate ver-
fchillen. Gedagte Autheur, immers, plaatst de
Durioenen in den eerften rang, als de fmaake-
lykften en laat daar op de Nancaas en Tsjam-
padahaas of Soorzakken volgen , befluitende
dan met de Sockums of Broodboomen. Van
deeze, zegt hy , bevat de Vrugt een Wollig
Vleefch , drooger dan dat der Soorzakken en
ongelyk minder aangenaam dan de lekkere G ele
« of Slym der Durioenen. Men fchilt ’er den
buitenften Bast af en ffiydt dat Wollige Vleefch
in Hukken , die dan gebraden, en vervolgens in
Vleefchnat of Kalappus - Melk gekookt of ge-
itoofd zynde , een Smaak hebben byna als de
Stoel der Artisjokken. Dit doen de Amboinee*
aen veel, doch anderen bakken ’er in de Olie
Koeken van en fommigen droogen het Merg
aan Schyven gefneeden , om het lang te be*
waaren ; gelyk op Sumatra veel gefchiedt en
ook elders, als bevoorens is gemeld.
De
/*) zie de befchryving van den Duriten-Btom, waarvan
ik thans ook , zo wel een Takje met Had en Bloem, als
de Vrugt in Liqueur bezit , in het II. Deels, III. Stü»
deezer N*tuurlyk.e Hijltrie, bladz. ioj> , enz.
E e 4