IV. - te zeggen , indien dit Kruisgras Zaadjes als
Afdeel. Zandkorrels heeft, komt het met de Kenmer-
Hoofd- kea van dat Geflagt, door my Tandzaadër ge-
stuk« noemd, weinig overeen (*)« Doch ’c gezegde
Eenhui- Kruisgras was door L innJIus reeds bevoo-
rens tot de Oldsnlandia betrokken (f).
Hier fchynt my het Oostindifch Glaskruid te
itrooken , ’t welk gezegde Hoogleeraar op-
geeft , als Lancetvormige Bladen overhoeks
hebbende, en Rompot óarang by de Javaaneh
genaamd , met roode Bloemen. Dit zou, volgens
zyn Ed» j het Memorie-Kruid vaö Rum-
phi u s zyn, ’t welk veel naar dat Kruisgras
gelykt, en daar toe zou ook het Kakarat der
javaanen behopien , *c welk, witte Bloemen
en breeder Bladen hebbende , van ’t Winkel-
Glaskruïd naauwlyks verfchilt dan door een
ongefteeïde gefleufde Vrugt (|).
ii.
TarietariÀ
Officinalis,
Emopifch.
Ca) Glaskruid met Lancetvormig Eyronde
Bladen , gegaffelde Bloemfleelen entwee-
bladige Kelken.
. Dît
(*) zie II. n. v il._ STOK, biadz, tié. ‘
■ ( f ) Zièhï. D. VII. 'STUK > bladz. $4 ï v '
; ( 4) Bubm. Ft.-jnd.^p. Sn . Kerba Metnoriæ. RUmph.
Ami. VI. p. 29. T. 12. f. 2. Men noemt het dus, om dat
de Blaadjes tot herinnering of aandenken gebruikt worden.
(2) Pxr'maria Fol. Lancéolatis - Ovatis &c. Mat, Med.
472. GORT. Eelg.zSz. R. f.ugdb. 210. GOUAN Monsp. jis ,
ÜED. Dan. j2t. Parietâtia -Oificinarum & Dioscoridis. G. B.
Pin. 121. Parietaria Vitriola f, Perdicium. LOB. /f* ij?.
Helxine. Cam. Epit. 849.
Dit is het gewoon Europifch of Winkel- IV.
Glaskruid, ook Helxine genaamd en Perdicium, 1
dat Patryskruid betekent, om dat de Patryzen Hookd-
'er op aazen zouden. Men noemt het in 5t STUK*
Franfch Parietaria, naar den Latynfchen naam,
om dat het veel voorkomt op Muuren; doch
het is ook in Wildernisfen en aan de Wegen
niet ongemeen. By ons groeit het overvloedig
in de hooge deelen deezer Provinciën; maar in
de Noordelyke landen vindt men 9t weiDÏg. De
Engelfchen noemen het Pellitory of the Wall,
de Duitfchers Mauerkraut, Dag und Nacht.
Het heeft een opltaande Steng , van twee
Voeten , met lang Lancetvormige Bladen, die
in ’t wilde eenigermaate ruig zyn, doch in de
Tuinen glad en door het droogen doorfchynend
worden als Glas, waar van de Nederduitfche
naam. Aan den oirfprong der Bladen komen dig-
te tropjes van kleine ongefteelde Bloempjes ,
onder welken de Vrouwelyke vierhoekig en pie*
ramidaal zyn , de anderen Raderachtig uitgebreid
, hebbende vier Meeldraadjes, met Meel-
knopjes, die Veerkragtig het Stuifmeel uitwerpen,
wanneer menze aanroert. Het Zaad, dat
Eyrond is en glad, wordt door de aangegroeide
Kelkblaadjes zo ruuw, dat het aan de Kleede-
ren hangen blyft, en hier van hadt het den
Griekfchen naam, Helxine, bekomen.
,, Het is , gelyk de Puinplanten gewoon zyn ^
„ vol van een Salpeterig Sap en Water ; zo
„ Pisdryvende, dat drie Oneen van het Sap de
C c »,*> Urin