Samenteelige 5* Kruiden;
fche Tuin, als een Jaarlykfe Zaayplant, geteeld.
IV.
Afdeej
XXL
H oofd* Op deezen naam vind ik door F o r s k a o h l
stok. geene Soort van die Geflagt, niettegenhaande
areliwy. hY verfcheide daar van, in Egypte,heeft waar-
vet-y. genomen. Die van Lippius en de Wojdraagen-
de, als ook de gene die thans volgt, kwamen
in de Wildernisfen by Kairo van zelf voort. Hy
vondt by Alexandrie, de Ongeftengde voorgemeld,
en twee anderen, de eene Carduus, de
andere Muoronata door hem gebynaamd (*).
^vir. (47) Santorie met byna dubbeldoornige ongc-
Caicitrapa. Jleelde Kelken en Vindeelige Liniaale ge-
teslt.erredis- tande Bladen: de Steng Haairig.,
Niet alleen in de Zaaylanden omftreeks Montpellier
, daar L i r s a u s eerst de Groeiplaats
ftelde: niet alleen in Switzerland, Engeland en
de Zuidelyke deelen van Europa; maar ook in
Duitfchland en by ons in de Nederlanden, komt
op verlcbeide plaatfen aan de Wegen, en aan
Dyken , dit Gewas voor, dat men Sterrediftel
noemt,
(*) Vid. Flor. jEgypt. Arab. p, iji , ij* .
(47) Centaurea Cal. fubduplicato- Spinofis fesfilibus &c.
Gort. Belg. »io. H. Ups. Z73 . GoüAN Mensp* 460. Cent.
Cal. Subulato - Spinofis fesfilibus &c, H Cliff, 413. R, Lugdb.
140. Gron. Orient. 275, Carduus Stellatus five Calcitrapa.
J. B. Hiß. III. p. *9. Carduus Stellatus Pol. Papaveris Er-,
ratici. C. B. Pin. 387. Hippophaftum. Col. Pbytob. s j. T.
24; Spina Soiftitialis. DOD. Ptmpt. 734.
Y N G E I A. 53
noemt, in ’t Engelfch Star - Thijlle , in ’ t IV. ^
Franfchi Chardon etiolé of Chausfetrappe, naar XXL*
den Latynfchen naam Calcitrapa, welke van Hoofd-
het vertreeden deezes Kruids met de Voeten af-8TÜK*
leidelyk zou zyn (*). De Griek fche naam, {JjJ
pophaijlon, zal ’er zekerlyk wegens de ftekelig-
heid, die de Paardea in den Bek kwetst , aan
gegeven zyn. De Koppen zelfs zyn de Jaagers
en anderen , die door de Wildernisfen gaan ,
zeer hinderlyk, doordien zy hun in de Beenen
üeeken , wanneer die niet met goede Laarzen
zyn voorzien.
In de Voortyd vertoont zigdit Kruid gantfeh
niet Diftelachtig, als beftaande uit ruige Bladen
, byna. als die der Klapper ■ Roozen : maar
in de Zomer fchiet het een Steng, van een
Voet tot een Elle hoog , die Haairig is, met
veele Takken , aan welken veele ongeheelde
Bloemkoppen groeijen, paarfch geliraald. De
onderfte Schubben hebben ieder een lange witte
Dooren , die met eenige paaren van kleine
Doorntjes is omringd : de bovenfte loopen in
een klein Baardje uit. De rand-Blommetjeszyn
vierdeelig; de middelhen, op de Schyf, byna
tweekwabbig. De Stoel is met veel Pluis bezet,
doch het Zaad heeft *er geen (f
Het
(*) Men moet het wel onderfcheiden van de wilde Rid-
derfpooren , die men Calcatrippa noemt: zie II. D» IX,
St . bl. i j i .
) HALL. Helv. inchoat, I. 84.
D 3
II. Dek Li XI. Stuk.
iW
■
miMi
'■Sin ■
'JjK I
■ m