P l a a t l x
BÉSCHR YVING
V A N D E N
OOSTINDISCHEN
BROODBOOM.
D eèze is 5c , dien men in *t Maleitfch Soc-
cun, en op Java gemeenlyk noemt,
waar van R u m p h i u s den Latynfchen naam
Soccus ontleend hadt. Men geeft ’er, op Ma*
kasfar, den naam van B akar, op Ternatedien
van Gomo , en verder onder de Aroboineezen
dien van Som of Sune aan. Hy is eerst kort-
lings in byzondere aanmerking gekomen; hoewel
D a m p i e r verhaalt, dat op één der La-
drones of Dieven-Eilanden, in deGroöte Zuidzee,
zekere Brood - V ru g t groeide op een Boom,
met donkere Bladen, aan wiens Takken Vrug®
ten hingen als Appelen, van grootte als een
Stuivers BoL Rypzynde, wierdt dezelve geel,
zagt en zoet van merg; maar het Landvolk
nam dezelve groen en bakteze in een Oven
tot de Bast zwart ware, dien zy affchraapten,
eetende dan het binnenfte, ’t welk wit enzagt
was als de kruim van nieuwbakken Brood ,
zonder Zaad of Steen , doch, een Etmaal bewaard
zynde, wrang wierdt. Agt Maanden
in ’t Jaar hadt men het genot van die Vrugten
en geduurende deezen tyd aten de Inlanders
geen ander Brood. Zy verhaalden, dat men
»'* Ee *er