IV,
«Et.
XXIII.
Hoofdstuk
Smukuc
H*'
,, vattende een Eyröndachtig plat Vleezig
Zaad. Dit Zaad, dat groen en onbekleed is,
„ van een Duim in de groocfte Vrugten, breekt ,
„ als die ryp worden , door een Spleet aan 't
' „ end een weinig uit en maakt veele Wortel-
„ tjes , terwyl het zyn Bladerig Kiempje tus-
,, fchen de Plaatjes van het Zaad opregt (*)»
„ de Vrugt middelerwyl allengs verrottende.
„ Dezelve fchyrt, door haare Vogtigheid, het
j , Zaad allengs tot groeijing te brengen en die
„ te bevorderen-, tot dat het zyn Voedzel uit
j , den Grond kan trekken. De Ingezetenen
, , pooten wel , tot voortkweeking, de geheele
„ Vrugt in de Aarde, maar.zy Ipruit niettemin
,, uit, offchoon flegts op den Grond gevallen,
„ ja ook ingezameld en elders bewaard zynde.
„ Die van Kuba zyn gewoon deeze Vrugten,
„ in Vleefchnat en Bry gekookt , of met Os-
„ fenvleefch gedoofd , dagelyks op Tafel té
,, brengen. Zy onderfcheiden ’er twee Soorten
„ van, welken ik denk Verfcheidenhéden te
„ zyn, uit de Kweeking gefprooten. De eer-
„ fte of gemeene , welke zy eenvoudig Chayo*
„ te noemen, heeft veele of zeer weinige niet
„ kwetzende Doornen, en is vier Duimen,
„ meer of min, lang. De andere, welke zy
„ Francés of Franfche Chayote noemen, min-
„ der gemeen en doorgaans geheel zonder Door-
I) ncn $
(*) Dit fchynt veel met de uitboeting der geweekte Tui**
bonnen overeen te komen.
•5, nen, is van grootte als een Hoender - Ey. Ik IV.
, , heb de Bloemen en Vrugten in December ver- x xm ’*
„ zameld.” Hoofd-*
De Bladen van deeze Eetbaare Sicyos derSTUK*
Westindiën zyn zo wel hoekig als die van
eerfte Soort, welke in ’t byzonder daar van
den bynaam voert. Tot deeze dagt den Ridder
misfchien het Sechium, van B rowne op
Jamaika gevonden, te behooren (*). Ik heb
een Oostindifche Plant ontvangen, welke de
Heer T hunbërg met deu naam van Sicyos
angulata doopte; doch, volgens de aanmerking
van Di l l e n iu s , dat in die Soort de onder-;
fte Bladen flegts hoekig, de middelden inge-
fneeden en die aan de Ranken vyfkwabbig zyn,
kan dezelve niet daar toe behooren. Alle Bladen,
immers, aan myne Ranken, zyn Hartvor-
mig en naauwlyks gehoekt, als uit de Afbeelding
van een Rank, welke ik daar van uit Ja-
va ontvangen beb, in Fig. 3, op Plaat LXX1II.
afgebeeld, blykbaar is. ,
In de Rang der Manwyvigenvan deeze Klas-
fe komt alleenlyk hier nog in aanmerking de
Kruidige Soort van ’c Geflagt van
A n d r a c h n ï
Dat den Kelk , zo wel als de Bloem, vyfbladig
(*) Mant. Alt. p. 498. Sicyos angulata, Obs. Sechium.
gaowN. Jam. 3J5, fbrte hujus generïs.
Y 2