llPD' ■ r* ■ ' ^■ y *?* I .'.•'‘SftlV n f f lH H H R I B H WÊU
apo
IV- phius verhaald hadt, dat men ze, io Oositïfr
^XXIU ^ie> 20 we‘ a's ^en Wortel, tegen *c Bloedfpu-
Hoofd- wen gebruikte.
STUK*
Er.kllbruitritt.
Het Aairbloemige Netelkruid, met afgebro-
kene geaairde Bloemen, en Eyronde aan ’t end
uitgeknaagde getande Bladen, van gezegden Hoog-
leeraar, ook door zyn Ed. afgebeeld , was door
den vermaarden Pluke i s et , volgens de aanhaling,
voorgeftdd onder den naam van Klein
Oostindifch Wolfsmelk met Bladen van Dui-
zendgrein, Collar-pawly der Malabaaren. Als
Verfcheidei,heden betrekt zyn Ed. daar toe, de
Opgeregte Struikige Acalypha, met Eyrond ge-
fpitlte Bladen en eenvormige Oxel- Aairen, van
B rowne op Jamaika waargenomen (*), en de
Ceylonfche brandende Ricinocarpos, van den ouden
Burmannus afgebeeld (f). Hier geeft dezelve
Bladen van Bingelkruid aan en zegt dat
zy Aairen uit de Oxels voonbrengt, onder met
Vrouwelyke , boven met Mannelyke Bloemen.
Het Loof was brandende, gelyk onze Netels,
Maar de jonge Heer brengt ook daar t’huis, de
Wilde Witte Katteftaart van Rumpdius (4-)»
dat een Heefter is,gelyk de Roode, van grootte
als een Hazelaar, met Bladen veel naar die
der
(*) Acalyphi ere&i Virgultofa &c. Erown. Jam, 34c. T.
36. f. 2.
( f ) Ricinocarpos Zeylanica urcns &c. BuRia. ZeyL 20j#
T. 91- f. 1. \
ü ) Cauda Felis agieftis alüa. Rumfh Amb. IV. g, 14,
T. 37- f* *•
■ der Moerbezieboomen gelykende , doch van
wier branden niets gemeld wordt: ook hadt x;snL>*
dezelve lange neerhangende Katten , die zig Hoofd»
geenszins afgebroken vertoonen : zo dat die stuk.
wat veel verfchiltï een klein Wolfsmelkachtig^^®”*'
Brandenetelig Kruidje , en zulk een Boomachtige
Heeder ! Maar zyn Ed. hadt *er deeze,
zegt hy, als Vericheidenheden bygevoegd, om
dat de Aairen in de gezondene monlters overeenkwamen
, verfchillende dezelven door veel
grootere en niet zo diep getande Bladen.
Uit Japan heb ik twee gedroogde Planten ont-Japanfche.
vangen , die in zeker opzigt veel gelykenmaar y^. 2.’
de gedagte Soorten, en op wier Bladen zodanige
witte Pyltjes voorkomen als op die der
BrandeDetelen. De Bladen hebben zy gepaard,
of tegenover elkander en vry lang gedeeld,
uit wier Oxels telkens een lange Bloem-Aair
fpruit, dip weezenlyk afgebroken is, of beftaat
uit afgezonderde Bloefem - Tropjes, welke als
door elkander verwarde Meeldraadjes zig vertoonen.
Hoe zonderling de Bladen ingefnee-
den en getand zyn , ziet men uit de Afbeelding
van een gedeelte van den grootden Tak,
{in Fig' 2. op Plaat LXXII,) aan welken,
de onderden wel drie Duim breed zyn en
meer dan vier Duimen lang. De Kleur is van
boven zwart-, van onderen rosachtig, zo wel
als die van den Tak, waar van het kleinere
Exemplaar door de groenheid en kleinte der
Bladen en Aairen byna alleen verfchilt. Moog-
T a lyk