a /mel ben LancetvormiS 7 de Bladen gevind 9
xxi. Zaagtandig en eenigszins Kanthaairig.
Hoofd*
stuk. Deeze, die in de Zuidelyke deelen van Eu«
«rÄ j . ropa en in de Levanc> °P dorre Gronden voort-
vtry. komt, heeft een geftreepte zeer eenvoudige
Steng van drie Voeten hoogte; de Vinblaadjes
• zyn Liniaal, ruuw en effenrandig ; de Kelken
fpits Eyrond met de Schubben aan de tippen
paarfchachtig en zeer glad. Zy heeft op deSchyf
maar drie, en vyf Straalblommetjes, welke in
vieren zyn gedeeld. Het Pluis der Zaaden ,
naar dat der Doornen gelykende , is ftyf en
zwart. Dik wils komen ’cr maar een of twee
Zaadjes voor, in ééne Bloem.
H. (2) Santorie met ongedoornde rondachtige zlad-
Me/chata,' de Kelken ; de schubben Eyrond; de Blakende.
1*' den Lierachtig met Tandjes.
Deeze, wegens den aangenaamen Reuk zeer
bemind, noemt men deswegen in ’t Franfch
Am*
Orient. 274. Chondrilla Fol. Laciniatis fèrrat's, purp. Flore.
C. B. Pin. f 30, Senecio- Carduus Apulus. Col. Ecthr. I.
pw 32. T . 34. BARR. Ie. n is .
(z) Centaurea Cal. inerm. fubrot. glabris tic. ƒƒ. Cliff.
Ups. R. Lugdk. l i s . Gouan Momp. 457. Cyanus Or. major
Mofchatus, Fl. purp. & albo. Moms, Hl, s. 7. t i <
f* 5- ß . Idem Fol. mag. disfeóh’s Flore luteo. Moris. Ibid,
f. 9. Cyanus Orient. Flore luteo filtulofö. Dodart. Mem.
2S7. Cyanus Floridus odoratus Turcicus. Tournf. facei odo-
sa. C, B. Pin. z jt . N. 6.
Ambrette of Amberboi, inzonderheid die met Hf» »
fraay geele Bloemen , welke welriekender is
dan de witte of paarfche. By ons noemt men Hoofd-
ze Turkfche Koornbloemen, en zy zouden uitSTUK* _
Perüeafkomftig zyn. In de Tuinen worden zy ,fr^hanéa.
by de Oolterfche Volkeren, veel geteeld.Lin *
NiEUs vraagt of de Geele, die de rand-Blommetjes
veel grooter heeft, ook een byzondere
Soort zy. r;
(3^) Santorie met onged. Kelken, Lancetvorm.
- mi ge Schubben : de Bladen Lancetvormig gr™™**
eenigermaate getand. Raketbladtge.
(4) Santorie met onged. Kelken, gefpitjle £*'■ .
Schubben en byna afloopende Lierachtig Raapbia-
getande B l a d e n d'se*
Twee VerfcheidenhedeH van het Kruid, dat
men Amberboi noemt, doch zonder Reuk. Beiden
hebben zy de Bladen meer ingefneeden, dan
die van de Welriekende, en de laatfte heeft
maar een Span of een Voet hoogte, met zeer
Takkige Stengetjes, die allengs verdunnen naar
den top en aldaar paarfche Bloemen hebben,
die * breed geftraald zyn , met tien of twaalf
on-
(3) Centaurea Cal, inerm* Sq. Lanceolatis tic. H. Cliff.
R. Lugdb. 138. Jacéa, Fol, Érucæ Lanuginofis. T ournf.
Inft 444. Amberboi Erucæ folio majus, VAiLL.
(4) Centaurea Cal. inerm. Sq Mucronatis &c, Amberboi
Erucæ folio minus, 1SNÀRD Mem. 1719- p, 163. T. 10.
B j
11. Deel. XI. Stok.