IV.
AfotbL.
XXIII.
H oofdstuk
t'iermannige.
deelt (*), Ik ben van dat Gevoelen niet efi
denk dat veele andere Onkruiden, ten minfte
wat ons Land betreft, in grooter menigte van
zelf voortkomen. Aan de Wegen, naamèlyk,
op Velden , Akkers en in Tuinen , zal ipen,
by voorbeeld, meer Planten van Varkens - Gras,
Kruiskruid, Stekels aantreffen, dan Brandene-
tels. *t Is ondertusfchen zeker, dat zy in veele
Haagen en Wildernisfen het ander Onkruid
verdrukken en dus als den baas fpeelen, op-
fchietende tot een ongemeene hoogte.
De Kleine Brandenetels , die het felst branden
, zyn in de Tuinen gemeenst , komende
tusfchen het gezaaide en andere Planten voort.
Deeze vallen veel laager, het Loof is groener
en de Bladen zyn ronder. Zy hebben Manne-
lyke en Vrouwelyke of onvrugtbaare en vrugt-
baare Bloempjes aan byzondere Trosjes , op
eene zelfde Planti Men vindt Ze die bont van
Blad zyn en met andere Verfcheidenheden. De
Croote Brandenetels bereiken, op fommige
plaatfen, eens Mans langte of meer, Het Loof
is graauwer, ruiger, met puntiger Bladen: de
Steng vierkant en ook bezaaid met Stekeltjes ,
die op ’t aanraaken de Hand of andere Lig-
haamsdeelen branden , even als in de Kleine
Soort. Men vindtze met roodachtige Stengen:
o o k komen ’er andere Verfcheidenheden van voorl
Zelfs
(*) Polycfarefta Planta, in noöio'Orte forte valgatisfijaS»
Helv, inchttt, II» **<S.
M o r* ö i k i a;
Zelfs zyn ’er gevonden die niet branden, dat
ihooglyk van Ouderdom of door eenig ander Afdeel*
toeval zal ontftaan. Gemeenlyk hebben fom- XXIJL
nugen van deeze Groote Netelen Mannetjes l 8ruf®’
anderen Wyfjes - Bloemen ; weshalve menze 5§ * .
Iweehuizig noemt: doch daar zyn ook Planten
van gevonden, die zo wel de eene als de andere
hadden, en dus Eenhuizig waren. De Manne-
ïyke Bloem heeft vier of vyf Meelknopjes, die
op *t aanraaken open fpringen: de Vrouwelyke
bevat het Vrugtbeginzel van een Eyrond gepitst
, glanzig Zaad. De Stempel is met ruige
Haairtjes Straalswyze gepluimd.
De oirzaak van de Jeukt en Vuurigheid .
iomtyds met Blaaren oploopende in der Men-
fchen Huid, heeft bezigheid Verfchafc aan voori
n 6 onderzoekers der Natuur. Hooke en
L eeuwenhoek die Kryftallyne Pykjes ,
waar mede de Bladen der Brandenetelen bezaaid
zyn, door *c Mikroskoop waarneemende, bevonden,
dat dezelven aan ’t end fpits waren,
doeh ieder voortkwamen uit een Blaasje met
Vogt, m de Opperhuid van het Blad zittendes
welk Vogt , dat zy onderftelden zeer fcherp te
om d 1Dwet ^?Cjed°°rgi8g* Dic genoeg,
om de Wereld te doen vastftellen, dat dit Vogt ,
t welk V a l i sn ieh i by Sterk Water vergeleek,
m de Wondjes, door de Pykjes <re.
dTfeh Ul,tgeftort Werde ** doch na hun heeft
e fchrandere Bon ann i getoond, dat de
Pyltjes aan ’t end volkomen geflooten zyn; des
II. DSEL. X I.5TUJS, P a hy