4 5 a ESC
zy ; die meest nederhangen en met Blikjes of
Kaffige Blaadjes zyn voorzien (*b
De Afbeelding van den Broodboom, welke
men in ’c Werk van A nson vindt, deugt niet,
gelyk ik reeds heb aangemérkt. Wenfchelyk
ware het, dat zulks niet van meer Afbeeldingen
en befchryvingen in dat Werk gezegd kon
worden. Misfchien zyn daar van dergelyke
redenen geweest, als de Heer F o r s t e », in
zyne Voorrede , te berde brengt, ten opzige
van de Reisbefchryving van Kapitein G o ok ,
waar in ook, zo hy vervolgens aanmerkt, Plaa*
ten voorkomen , die gantfch niet echt zyn „
wat de geftalte der Menfchen aangaat. Van
het Loof des Broodbooms, die aldaar op Plaat
16 vertoond is , kan men weinig oordeelen »
doch de Vrugten hangen ’er veelal aan te lange
Steelen : gelyk zelfs blykt uit den Tak, die
op Plaat 10 is afgebeeld, met drie Vrugten als
op malkander gegroeid. De Afbeelding van den
Heer E l l i s fchynt naar die figuur gemaakt
te zyn, doch aanmerkelyk verbeterd, met twee
Vrugten, in wier Oppervlakte , evenwel, ook
een aanmerkelyk gebrek plaats heeft, alzo de»
zelven niet met zulke ronde Tepeltjes zyn bezet.
De myne , op P la a t LXXVI, is zo wel
naar myne gedroogde lakjes, Bladen, Bloemen
als naar de genen, die ik daar van met
eene
(*) Amenturn Calyx éx Receptaculo cotnmuni Paleaceö»
Geramaceo. Phil, Bttan. p. sz.
eene Vrugt, van grootte als een kleine Vuist,
in Liqueur bezit, door de hand van den kun-
digen Piaatfnyder P h i l i p s opgemaakc en zo
naa aan ’ t natuurlyke gebragt, als in de verkleining
mooglyk was ; ten einde den bemin»
naaren der Plantkunde een fchets te geeven
van 't Gewas van deezen zonderlingen Boom.
Men moet alleenlyk opmerken , dat hier wei-
pige, Bladen en maar ééne Bloemkat in Plaat
vertoond zyn, om alles zonder verwarring nader
te kunnen brengen aa*n de Natuurlyke
grootte. Als ook dat de Vrugt, los zynde van
het Takje, op de bekwaamfte plaats daar is
aangevoegd , zonder acht te geeven , dat zy
doorgaans iets laager groei je dan de Bloem.
i ï ) Rademachia met onverdeelde Bladen♦
thia inte-
Van deezen Boom tekent de Heer T h u n-gra.
berg alleenlyk aan, dat hy van de Nederan deelde,
ders, met een Maleitfehennaam, Nancas Tsjarn-
peda genoemd wordt, groei jende omftreeks Batavia
op Amboina en elders. De Wortel, Stam
en Takken , zegt hy, zyn als in de voorgaande
, maar de Takjes en Steelen hebben eene
ruigte van lange ftyve Haairen. De Bladen
zyn
( ï ) Raiema'.hia Foi. indivifis. Thunb. Ms, Saccus Arbo-
seus feu Nanci vel seboorzakboom. Romph. Amb. I. p. 10+.
T. 30. Saccüs Arboieus minor feu Tsjampadaha. RumPH.
jlmb, I. p. 107. T. 31.'
F f 3