A fd e e l Paar^c^e Bloem en eene vyfzaadige gé*
Axxil doomde Vrugt. ’t Is, volgens de befchryving
H oo fd- Van L I n n^eü S, die het afbeeldt, eed Gewas
8TüK’ dat naar de Waltheriëd en Sidaas veelgelykt*
doch een ofagemeen zeldzaame Bloem heeft,
als gezegd is. Uit het midden van den vyfbla-
digen Kelk ryst een Styl, die zelf de Sters-
Wyze Bloemkrans draagt, in welker midden,
dat een weinig hol i s , het Vrugtbeginzel zit*
De punten van de Ster geeven iedereen Draad
uit, die met de anderen zig famenvoegt aan deii
voet des Styls , in ’t midden van den Kelk.
In deeze Soort is het Gewas zeer klein, naauw-
lyks een Voet hoogte bereikende. De fchrande-
re L o e f l in g , die dit GeflagtJungia gehe»
ten hadt, nam in Cumana een andere waar,
met Stengen van twee of drie Voeten , om laag
Heefterig, hebbende het Hönigbakje of de Bloem»
krans hol en ongefteeld. Deeze wordt Groote
gebynaamd door den Ridder. Een andere vondt
fcy» in dat zelfde Land, met Wollige Bladen.
Voor ’t overige kwam de Geftalte deezer beiden
, die ook de Bloempjes in de Oxels der Blad-
fleelen hebben , met die der eerfte Soort zeer
overeen. Bevoorens waren zy, wegens die zonderlinge
Bloemen, tot de Veelbroederigen tehuis
• gebragt.
Van de Zesmannigen, wederom , is ook het
Geflagt van Ariftolochia reeds voorgefteld, fn
alle zyne Soortens die, zo wel als in dat der
Pasfiebloemen, mee$t Heefterig zyn• des ik al-
leen nog te befchryven heb dat vaa Pis*
P i s t i a. Ruiterkroos. , iV.
AfDEELa
De eenigfte Soort daar van ( i V die in ^fri- Hox^
ka, in Ööstindie eh in Zuid-Amerika of in de 8TuK,
Westindiën voorkomt, dryft op het Water,en j
gelykt naar het zogenaamde Ruiterskruid . wes s tratiotcié
halve ik ze Ruiterkroos noem. R u m t h i d s ^jitheem-
hadtze onder den naam van Water-Weegbree óf c
'Water-Slaa voorgefteld.
De KëomerKen, welken de Ridder opgeeft,
'zyn, een eenbtadige , getongde , onverdeelde
Bloem, zonder Kelk: zes of agt Meelknopjes,
op hun Draadje zittende;, het Zaadhuisje éen-
hokkig, «p den bodem van de Bloem gebooïen.
t u
Volgens R u m p h i o s zou deeze dryvende
Waterplant m Oostindie Bloemen nóch Zaad
geeven» Het tegendeel blykt uit de monfters,
die daar -van overgezönden zyn, maar wier gedroogde
Bloefem men met gemakkelyk kan ontwikkelen.
De Heer J a c q u I n deedt zulks
in de‘Westindiën te naauwkeurigef, alwaar dit
Kroos in menigte door de Rivieren in Zee gevoerd
( l) Piftia Fdl. obtfordada. Syft, Nat. XII. Geb. loii.Ptg.
p. 6S7. Fl Zeyl. 322» LoEFL. Ixin. ig i. jACQ.^4w?r*
Hijl. 134. T. 148. Piflia Aq- villofa. Brown. Jam. 329.
Xodda-Paii palaftds. Plum. Gen. 3®* Mal. k t. p. 63.
t . 32. RUMPk. Arnb. VI. T. 74. jB Sttratfotes ^gyptia. J.
b. Hiiï. i iu p. 7 *7 . vesl. 44. T- +5* AL*
ias. T. iöS. Lenticula paluftris fexta f. ^Egyptia. C. B.Pin*
362. Sjloan. Jan. I. pk IJ. T. a. f. a.
M