AfDKEI..
H<k )fd - D'eeze Gèflagtnaam is door den vermaarden
stur« T ournefort ontworpen, ter eere van zy«
Afozm- nèn Reisgenoot, een Duitfcher, Gundels*
Eimer genaamd, die hem, op zyn Levant*
fchen T og t, tot groot behulp ftrekte, zo hy
zelf getuigt.
De gemeene Bloemkop van hetzelve, door
eenige Bladen gefchoord, heeft een Kegelach-
tigen Stoel, die beftoken is met byzondere Stoel*
tjes, ieder tot een Kelkje {trekkende voor vyf
Blommetjes , Mannelyk en tweefiagtig. Ieder
Blommetje is een Buikig Pypje, aan den mond
in vyven gedeeld , en bevat lange Rolronde
Meelknopjes , als geWoonlyk. De Kelkjes zyn
door Kafjes van elkander gefcheiden, en in de-
zelven rypt het Zaad van het middelde Blom*
metje aan, dat rond is, van boven {pits, zonder
Zaadpluis; terwyl de zydelingfe misdraa-
gen.
ï. De eenigfte Soort hier van die het ech-
Gundtlia
Toarntfor- te
tii.
Levant- ,, metje." Waarfcbynlyk zal de Ridder zulks zelf waarge-
nomen hebben; doch ik begryp niet, hoe hy dan de Spina
alb* ran Lobel hier t'huis brengen kon, die blykbaar een
tond Hoofdje heeft.
( i j Gundelia. Syß: Nat, XII. Gen. iooo. Veg, XIII. p,
664. Mill Ie. T. *87. Gron Orient. 2 ji. Gundelia O-
ricntaüs Acanthi aculeati folio, Cspite glabro. Toubnj^
Cor. si. h i n II. p, log. T. Ëryngium Sytiacum 8cc. Mó*
b is . Hiß, u i . p . 16 7 . s iiy b um Dioscoridis & c . R a u w . ltkt\
te Siiybum van D i o s cori d e s zou zyn ,
werdt door den vermaarden T ourne f o r t ,
omtrent het begin deezer Eeuw, by Baibout in
Natolie, naar den gezegden Heer, die dezelve
ontdekt hadt , gedoopt. Zy groeit echter ook
by Aleppo in Syrië, volgens R auwol f , inzonderheid
op drooge Steenige Gronden. De
Steng is maar een Voet hoog en een half Duim
dik, in Takken verdeeld, maakende eenDoorn-
Gewas, met Bladen byna als die van den Acanthus,
tot aan de Rib Vinswys' ingefneeden, en
de Vinnen wederom , doch oogelyk, gekerfd.
De grootften van die Bladen zyn omtrent een
Voet lang en meer dan een half Voet breed. Zy
zyn ftyf,blygroen en hebben eenpaarfche Rib,
met witachtige gehaairde Aderen en zyn gewapend
met fcherpe Stekels of Doornen. Naar *t
end der Takken verkleinen en verfmallen z y ,
alwaar de klemden het Voetftuk maaken van de
Bloemkoppen , die omtrent een Duim dik zyn
en derdbalf Duim lang, bekleed met holle fte-
keligc Schubben, van meer dan een half Duim
iangte (* )9 maakende den gemeenen Kelk uit.
Het
Dit is volgens de eigen befchryvjng van T oüRNE-
ÏORTJ des ik my verwonder, hoe I.1N4MEU8 , in Gener . Plan*
ïarum, van deeze riant heeft kunnen zeggen, dat dezelve
naauwlyks een geméenèn Kelk heeft, behalve de omringende
Blaadjes. Calyx communis vix utlus, nr&icr Ftlia ringen*
tia. Dat Schubbig bekleedzel , inderdaad, is in de Afbeeldingen
zeer zigtbjar. Jammer is ’t , dat men zulks niet in
H
IV.
A f d e e l ,
XXI.
Hoo fd •
STUK.
Folygatri*
ftgregau».
I I , DEEL. X L STUK.