of kogelvormig en met porieën aan alle kanten. Eierstok
2-, of meestal 4-hokkig, zelden onvolkomen 2-hokkig.
Stempel dubbel bol vormig; doosvrucht 1—4-hokkig, 4-
kleppig openspringend, waarbij de kleine schijfvormige
stijlbasis als een dekseltje loslaat. Zaden 4, of zelden
minder, onbehaard, dof, zelden kort behaard.
Neder liggende of opgerichte, soms op heideplanten
gelijkende, doch meestal windende stengels, met handvormig
gedeelde, of voetvormige of pijl- of hartvormige
of elliptische, zeldzamer schubvormige bladeren. Bloemen
okselstandig, meestal op lange stelen alleenstaand of in
meestal, weinigbloemige bijschermen met kleine schutbladen.
Aantal soorten omstreeks 40, in de warme gewesten der beide
halfronden. De naam van dit geslacht komt niet voor in Bentham
en Hooker Genera Plantarum. De soorten werden daar gebracht
tot het geslacht Ipomoea en wel tot de secties Eu-lpomoea, Ba-
tata, Aniseia, Skinneria en Spiranthera. Door Hallier wordt
het geslacht in drie secties verdeeld: Sect. 1. Xanthips, gekenmerkt
door eivormige stompe of spitse bloemknoppen en onduidelijk
begrensde, met de kelkbladen afwisselende bloemkroonstrepen
zonder lijnen. Sect. 2^ Streptandra, gekenmerkt door lang kegelvormige,
meestal zeer spitse bloemknoppen en vijf zwarte lijnen
in de met de kelkbladen afwisselende bloemkroonstrepen. Sect. 3
gekenmerkt door kleine kogelvormige bloemknoppen en "> donker
paarse lijnen in de met de kelkbladen afwisselende bloemkroonstrepen.
In Nederlandsch Indië is het geslacht door 13 soorten
vertegenwoordigd.
15. OPERCTJLINA Manso.
Kelkbladen groot, eerst perkamentachtig kaal, bruin
of zwart, gezwollen, onder de vrucht sterk vergroot, lederachtig
wordend. Bloemkroon buis-trechtervormig, wit of
zelden geel of rood, groot, van buiten soms behaard.
Bloemkroonstrepen niet door nerven van de daartusschen
liggende velden gescheiden; helmknoppen groot, ten slotte
ineengedraaid. Stuifmeel ellipsoid, niet gestekeld. Eierstok
kaal, 2-hokkig; stempel dubbelbolvormig. Yrucht, meestal
1-zadig, droog; het bovenste gedeelte van de buitenlaag
van den vruchtwand rondom loslatend en met den stijl
als een dekseltje afvallend, terwijl het onderste aan de
binnenlaag van den vruchtwand bevestigd blijft en ten
slotte onregelmatig splijt. Zaden zwart, dof, soms zeer
groot.
Groote, windende kruiden met gevleugelde stengels,
bladstelen en bloemstelen, handdeelige of hart vormige
bladeren en groote, okselstandige, alleenstaande of tot
weinigbloemige bijschermen verbonden bloemen.
Aantal soorten omstreeks 15, in de tropische gewesten verspreid.
16, L.EPISTEMON BI.
Kelkbladen kruidachtig, nagenoeg gelijk, van buiten
behaard, spits. Bloemkroon klein, min of meer urnvormig,
met wijde, van boven samengetrokken buis; zoom
klokvormig, gevouwen, kort kantig gelobd. Meeldraden
in de bloem besloten, helmdraden aan de basis boven
den eierstok verbreed tot een holle schub en boven de
schub kort draadvormig; helmknoppen langwerpig-lijn-
vormig. Stuifmeel gestekeld. Schijf ringvormig, bijna
napvormig. Eierstok 2-hokkig, met 4 eitjes; stijl onverdeeld,
met 2 dikke min of meer kogelvormige stempels.
Doosvrucht kogelvormig, 4-kleppig. Zaden kaal.
"Windende, zachtharige of langharige kruiden met hartvormige,
gave of 3-lobbige bladeren. Bloemen klein,
bleekgeel, kort gesteeld, in zittende of kort gesteelde
veelbloemige, okselstandige bijschermen met kleine schutbladen.
Aantal soorten 3—4 in Afrika, tropisch Azië en Australië. Hiervan
komt er eene L. flavescens BI. op Java voor; eene tweede
van Borneo en de Philipp. Eilanden, in Hooker’s Fl. of Br. Ind.
I I 216 vermeld, schijnt nog onbeschreven eene derde soort van
tropisch Azië L. Wallichii Chois., behoort in Engelsch Indië te
huis. De door Hasskarl 'beschreven en in Miquel’s Flora aangehaalde
L. reniformis Hassk., is volgens Choisy eene soort van
Ipomoea, I. reniformis Choisy.
17. IPOM O E A L,
Kelkbladen breed of smal, gelijk of ongelijk, de binnenste
zeldzaam grooter dan de buitenste, de vruchtdragende
gesloten, opgericht of zelden ster vormig uitgespreid.
Bloemkroon trechter ■ of klokvormig; zoom met 5 plooien,
5-kantig, of min of meer diep 5-spletig. Meeldraden binnen
de kroon besloten of er boven uitstekend, dikwijls
ongelijk, met draadvormige of aan de basis dikwijls
verbreede en hier dikwijls behaarde helmdraden; helmknoppen
eivormig, langwerpig, of lijnvormig, onveranderd
of ten slotte ineengedraaid. Stuifmeel gestekeld. Schijf