vormige, uitgespreide, in den knop naar rechts gedraaide
en evenzoo dekkende slippen. Bijkroon bestaande uit 5
schubben, die in het midden van de bloemkroonbuis of
iets hooger bevestigd, lijn- of knotsvormig zijn en boven
de stempelzuil samenneigen. Meeldraden onder het midden
van de buis bevestigd; helmdraden aan de breede basis
min of meer^ vergroeid, naar boven smal en vrij; helm-
knoppen kort, aan de basis van den stempel vastgekleefd,
en met de spitse toppen samenneigend. Stuifmeel korrelig,
in elk hokje in 2 massa’s min of meer samenhangend,
tegen de langwerpige aanhangsels der hechtlichaampjes
aangedrukt. Stempel breed, kegelvormig. Kokervruchten,
wijd uiteenstaand, rolrond, glad, vrij dik of dun. Zaden
met een haarkuif.
Heesters of windende halfheesters, onbehaard met
tegenoverstaande bladeren, wier nerven wijd uiteen of
gedrongen en vinvormig verspreid zijn. Bloemen in gering
aantal, aan lange, dunne stelen, langs de dunne takken
van een los vorkswijs vertakt gesteeld bijscherm, dat in
een der tegenoverstaande bladoksels of aan den top van
den tak is geplaatst.
Aantal soorten 15—18, in tropisch - Azië en Afrika, volgens
Baillon, die er ook het geslacht Psntopetia Decaisne in opneemt.
Voor Nederlandsch Indië worden twee soorten vermeld, Cr. Java-
nica BI. en Cr. laxiflora BI. De eerste werd door den auteur eerst
onder de geslachtsnamen Leposma en Lepistoma aangeduid. De
tweëde wordt door Hooker als een synoniem beschouwd van Cr.
elegans Wall. Eerstgenoemde soort heeft grootere overeenkomst
met eene Apocynacea (Ichnocarpüs?) en is hiermede in ’s Rijks
Herbarium vereenigd.
4. C R Y P TO S T EG IA R. Br.
Kelk 5-deelig, met lancetvormige segmenten. Bloemkroon
trechtervormig, mét korte buis en wijde klokvor-
mige keel; lobben 5, breed, in den knop ineengedraaid
en naar rechts dekkend. Schubben der bloemkroon 5, aan
de basis van de keel der bloemkroon bevestigd, priem-
vormig toegespitst, gaaf of diep 2-spletig. Meeldraden aan
de basis der buis bevestigd, met korte, draadvormige
helmdraden en om den stempel vergroeide, aan den top
toegespitste en samenneigende helmknoppen. Stuifmeel
korrelig, licht samenhangend, tot 2 massa’s in elk hokje
en aangedrukt tegen de ovaal-spatelvormige aanhangsels
der hechtlichaampjes. Stempel bol. Kokervruchten wijd
uiteenstaand, dik en hard met oo langsribben en 3 stijve
vleugels. Zaden met een haarkuif.
Hoogklimmende, onbehaarde heesters, met tegenoverstaande
bladeren. Bloemen groot, rood- of paarsachtig,
aan eindelingsche, in drieën vertakte bijschermen.
Aantal soorten 2, waarvan één tot Afrika beperkt is, terwijl de
andere, Crypt, grandiflora Br., gekweekt voorkomt van Indië tot
tropisch Afrika. Door Miquel werd zij beschreven in PI. Rar. Jard.
Buit. t. 8, 9, doch er bleek niet of de soort ook als op Java in-
heemsch moet beschouwd worden.
5. G YM NA NTHERA R. Br.
Kelk kort, 5-deelig, vaD binnen aan de basis met 5
schubjes of met oo klieren. Bloemkroon trompetvormig,
met lange, cilindrische buis en 5 uitstaande, in den knop
ineëngedraaide en naar rechts dekkende lobben. Bijkroon
bestaande uit 5 eivormige, gave en een weinig spitse of
holle, toegespitste en getande schubben, die aan den. top
der bloemkroonbuis bevestigd en van binnen min of meer
met de helmdraden vergroeid zijn. Meeldraden onder den
top in de bloemkroonbuis vastgehecht, met korte, aan de
breede basis min of meer vergroeide en aan den smal-
leren top vrije helmdraden; helmknoppen aan de basis
van den stempel vastgehecht, met den spitsen top samenneigend,
ongebaard. Stuifmeel korrelig, los samenhangend
tot twee massa’s in elk hokje aangedrukt tegen de weinig
verbreede aanhangsels van de hechtlichaampjes.
Stempel kort, kegelvormig, onduidelijk 2-spletig. Kokervruchten
wijd uiteenstaand, dun cilindrisch. Zaden met
een haarkuif, langwerpig.
Windende, onbehaarde heester met tegenoverstaande,
glanzende bladeren. Bloemen van middelbare grootte aan
dunne stelen en vereenigd tot losse bij schermen, die
meestal van af de basis of aan de toppen der takken
of in één der beide bladoksels staan.
Aantal soorten volgens Bentham en Hooker 4, in Nederlandsch
Indië en Noord-Aüstralië. Baillon geeft er echter slechts 2—3
op. Door de genoemde auteurs wordt Blume’s geslacht Dicerolepis
waarvan Blume één en Miquel twee soorten beschreef met Gym-
nanthera vereenigd. De typische soort van het geslacht, G.
nitida R. Br., komt niet alleen in Australië, doch ook op Borneö