omgebogen; zoom uitgespreid, 2-lippig; bovenlip in den
knop binnen gelegen, meestal korter dan de onderlip,
gaaf uitgerand of 2-spletig; onderlip 3-spletig. Meeldraden
4, tweemachtig, binnen de buis besloten; helmknop-
pen 1-hokkig, loodrecht, aan de rugzijde bevestigd, aan
den top soms gestekeld, aan de basis stomp. Stijl naar
boven verdikt of knotsvormig, aan den top met stengel-
kliertjes bezet; eitjes, talrijk. Doosvrucht langwerpig,
hokverbrekend opensplijtend, waarbij de gave, lederachtige
kleppen elk in het midden eene helft van het tus-
schenschot dragen en de vrije zaadlijsten ontblooten.
Zaden talrijk, omgekeerd eivormig of langwerpig, met
aangedrukte, netaderige zaadhuid.
Meestal parasitische, ruwe of gladde, bij het drogen
zwart wordende kruiden. Onderste bladeren tegenovergesteld,
bovenste afwisselend, meestal lijnvormig en gaaf
of zelden getand, soms alle tot schubben verminderd.
Bloemen klein of groot, in de oksels der hoogere bladen
of schutbladen alleenstaand, ongesteeld, meestal met 2
kleine schutblaadjes aan de basis, de hoogste tot eene aar
vereenigd.
Aantal soorten ongeveer 18, in tropisch Azië, Afrika en Australië.
Hiervan komen er ongeveer 6 in Nederlandsch Indië voor, waarvan
3 Str. flava Miq., Str. multiflora Benth. en Str. Spanogheana Miq
met 5-ribbigen kelk en 3, Str. lutea Lour.,. Str. euphrasiqid.es
Benth. en Str. Masuria Benth. met 10—15-ribbigen kelk.
23. C E N T R A N TH E R A B. Br.
Kelk kruidachtig, samengedrukt, aan eene zijde open-
spljjtend; lobben spits of toegespitst, samenhangend ot
vrij. Bloemkroonbuis lang, gekromd, naar boven verwijd
of onder de keel gezwollen; zoom schuin, onduidelijk
2-lippig, met vijf breede, gave, uitgespreide, nagenoeg
gelijke lobben, waarvan de achterste in den knop binnen
zijn gelegen. Meeldraden 4, tweemachtig, in de bloemkroon
besloten; helmknoppen paarswijze genaderd, met
dwarse aan de basis gespoorde qf gestekelde hokjes,
waarvan één grooter volkomen, één kleiner of smaller
en meestal ledig is. Stijl aan den met stempelopper-
vlakte bezetten top verbreed en spits; eitjes in elk hokje
talrijk. Doosvrucht eivormig of nagenoeg kogelvormig,
hokverbrekend openbarstend, met gave kleppen, die in
het midden de aan het tusschenschot verbonden zaadlijsten
dragen. Zaden zeer talrijk, langwerpig wigvormig met
losse netvormig geaderde zaadhuid en weinig kiemwit.
Meestal éénjarige, ruwe, stijve kruiden. Bladeren
tegenovergesteld of de hoogste afwisselend, langwerpig
of lijnvormig, stomp, gaaf of met weinige tanden. Bloemen
rosé of purper, met korte bloemsteeltjes en twee
schubblaadjes in de oksels van de hoogste bladeren of
aan eindelingsche met schutbladen bezette aren of trossen.
Aantal soorten 4, in tropisch Azië en Australië, waarvan ééne,
C. hispida B. Br., ook op Java is waargenomen.
24^ E U PH R A S IA L.
Kelk buis- of klokvormig, 4-spletig, met gelijke of
bij paren hooger vergroeide lobben, zelden met een
kleine vijfde tand aan de achterzijde. Bloemkroonbuis
naar boven verwijd; zoom 2-lippig; bovenlip opgericht,
hol 2-lobbig met min of meer omlaag gevouwen zijde;
onderlip grooter, 3-lobbig uitgespreid, aan de basis niet
gevouwen, met stompe of uitgerande lobben. Meeldraden
4, tweemachtig, onder de bovenlip opstijgend; helmknoppen
samenhangend of tot elkander genaderd; helm-
hokjes vrij, evenwijdig, aan de basis gestekeld, gelijk of
die van de achterste helmknoppen iets langer gespoord.
Stijl aan den met stempelkliertjes bezetten top verbreed,
min of meer dik, gaaf of met een kleine lob aan de
achterzijde; eitjes talrijk. Doosvrucht langwerpig of omgekeerd
eivormig, hokverbrekend openspringend, waarbij
de kleppen in het midden het tusschenschot dragen en
de zaadlijsten dragende zuil ontblooten. Zaden talrijk,
hangend, langwerpig, in de lengte gevoord, gestreept.
Éénjarige vertakte of overblijvende kruiden, met tegenoverstaande
getande, ingesneden of handspletige bladeren,
waarvan de hoogste vaak in schutbladen overgaan. Bloemen
nagenoeg zittend, zonder schutblaadjes, aan eindelingsche
dichte of afgebroken bebladerde aren.
Aantal soorten omstreeks 50, in de gematigde streken thuis
behoorend, eenige weinige soorten in de tropische gewesten, hieronder
E. Borneensis Stapf, door Havjland in Noord Borneo op
eene hoogte van 8000—12000 voet aangetroffen, Deze soort met
witte, geelgevlekte en roodgestreepte bloemen onderscheidt zich