laxiflora Bl. — Linociera laxiflora Bl. in H. L. B. — Mayepea
laxiflora 0. K. (Borneo.)
littorea Miq. (Sumatra.)
macrocarpa Bl. — Linociera macrocarpa Bl. in H. L .B .—
Mayepea macrocarpa O. K. — Chionanthus insignis Miq. —
Linociera insignis Clarke. — Mayepea insignis O. K. (Java,
Sumatra.)
montana Bl. — Linociera m on tana D C . — Mayepea mon-
tana 0. K. (Java.) — Chionanthus monticola Bl, in H.L.B.
ramiflora Boxh. — Phillyrea ramiflora Boxb. — Olea atte-
nuata Wall. — Linociera ramiflora Wall. — Linociera
tenuiflora Wall. — Mayepea ramiflora 0. K. — Linociera
dichotoma Wall. var. Sumatrana Herb. Hassk. — Chionanthus
Palembanica Miq. — Linociera pduciflora Wall,
var. Palembanica Clarke. (Sumatra, Madura, Nieuw-
Guinea, Ternate.)
rostrata Miq. — Linogiera rostrata T. et B. Mayepea
rostrata O. K. (Java.)
spicata Bl. — Linociera spicata Bl. in H. L. B. — Mayepea
spicata 0. K. (Timor).
Zevlanica L. var. Sumatrana. — Chionanthus Sumatrana
B l.— Linociera Sumatrana Bl. in H L. B. — Mayepea
Sumatrana 0. K. CSnmatra.)
Sectie 2. Noronhia.
emarginata. — Noronhia emarginata Lam. (Timor.)
6. Olea L.
maritima Wall. — Pachyderma Javanicum Bl. — Stereoderma
Javanicum Bl. —- Tetrapilus brachiatus Lour. —
Notelaea Zollingeriana Teysm. et Binnend. (Java.)
lanceolata Teysm. et Binnend. (Cat. Hort, Bogor.)
rostrata Teysm. et Binnend. /Cat. Hort. Bogor.)
7. Osmaxthos Lour.
fragrans Lour. — Olea fragrans Thunb. (Java, gekweekt.)
8. L igustrdm L.
glomeratum Bl. — Visiania glomerata Miq. (Java.)
obtusiusculum Bl. Z. confusum Decaisne. — Visiania
robusta Miq. (non D. C.) — L. undulatum Bl. — Visiania
undulata Miq. — (Java, Sumatra, N. Guinea.)
Nepalense Wall. — Visiania Sumatrana Miq. — Visiania
phyllothyrsa Miq. (Sumatra.)
F am. l x x x iy . SALVADORACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. II, p. 680. — Miquel, Fl. Ind.
Bat. I, pp. 2, 595 (Ilicineae). — Knoblaijch in Engler und Prantl.
Nat. Pflanz. Fam. Lief. 75 (Th. IY, Abth. 2).
Bloemen tweeslachtig of tweehuizig, regelmatig. Kelk
vrij, klok- of eivormig, 3—4-tandig of 4-spletig. Bloemkroon
klokvormig en vergroeidbladig, of met vrije bloembladen,
lobben of bloembladen 4, in den knop op verschillende
wijze dakpanswijze dekkend. Meeldraden 4,
in de bloemkroonbuis of naast de basis der bloembladen
ingeplant, met de lobben of bloembladen afwisselend,
helmdraden draadvormig of aan de basis verbreed, vrij
of aan de basis vergroeid; helm knoppen eivormig, aan
de rugzijde bevestigd; helmbindsel met eene spits aan
den top voorbij de helmhokjes öf naakt; helmhokjes 2,
vrij, aan de rugzijde bevestigd, met eene zij spleet in de
lengte openbarstend. Schijf ontbrekend, doch soms vertegenwoordigd
door 4 schubvormige met de helmdraden
afwisselende klieren, die tusschen de meeldraden en de
bloemkroon staan. Eierstok bovenstandig, 1—2-hokkig;
stijl kort, meestal zeer kort of ontbrekend; stempel breed,
gaafrandig of 2-spletig; eitjes in elk hokje 1—2, vanaf
de basis opgericht, anatroop. Vrucht eene vleezige of min
of meer met een steenvrucht overeenkomende besvrucht,
niet openspringend en met eene vleezige of papierachtige
kern, meestal met slechts een zaad. Zaad opgericht,
kogelvormig of samengedrukt, met dunne of kraakbeenachtige
zaadhuid, zonder kiemwit; zaadlobben dik, aan
de basis hartvormig; kiemworteltje recht naar onderen
gericht, geheel binnen de zaadlobben besloten.
Onbehaarde of zeer weinig bleek kortharige heesters
of boomen, die al of niet met okselstandige doorns gewapend
zijn. Bladeren tegenovergesteld, gaafrandig.
Steunblaadjes dikwijls aanwezig, doch rudimentair, zeer
klein of borstelvormig. Bloemen vereenigd tot in driëen
vertakte, korte, okselstandige pluimen, die dikwijls tot
dichte, zittende bundels zijn verminderd.
Aantal soorten 8—9, in tropisch en subtropisch Azië en Afrika.
De familie is nauw verwant aan de Oleaceae en kan er alleen van