achtig behaarde bloeiwijze, onbehaard. Bladeren tegenovergesteld,
uiteenstaand vinnervig. Bloemen klein in
okselstandige en eindelingsöhe, spietsvormige, in drieën
vertakte en uit bijschermen samengestelde pluimen.
Aantal soorten 3—4, in Enge'lsch- en Nederlandsch-Indië.
Het geslacht Otopetalum Miq. dat ongetwijfeld niet in de nabijheid
van -Chilocarpus, maar in deze sübtribus te huis behoort,
moet misschien in Micrechites opgenomen worden. Zelfs komt het
ons niet onwaarschijnlijk voor dat de door Miquel beschreven
O. micranihum met zijn M. polyantha synoniem is. Wat door
Miquel voor éenhokkige besvruchtjes werd aangezien, zijn door
insectensteken ^vervormde bloemkronen. De weinige normale
bloemen hebben den bouw van de helmknoppen der Echitideae ;
de bloemkroon slippen, schoon anders beschreven, stemmen toch in
hoofdzaak met die van Micrechites overeen; de beide vruchtbladen
zijn reeds in de bloem gescheiden en de helmbindséls zijn aan de
basis aan de stempelschijf vastgehecht. Daar Bentham omtrent
3 onbeschreven Borneosche soorten, waarvan de vruchten onbekend
waren, twijfelde tusschen Chilocarpus en Otopetalum zoude misschien
ook deze tot Micrechites gebracht moeten worden. Daar de
urnvormige bloemkroon van Otopetalum meer met die van Ecdy-
santhera overeenkomt, zou het nog mogelijk zijn dat het een
afzonderlijk geslacht was, dat tusschen beide in stond. Wij geven
« daarom de volledige geslachtsbeschrijving volgens Bentham en
Hooker.
Otopetalum. Mig.
Eelk klein, 5-deelig, met ei-vormige slippen, waarvan elk van
binnen aan de basis 2 vliezige uitgevreten schubjes draagt. Bloemkroon
kort, min of meer trompetvormig, met korte onbehaarde
buis en min of meer klokvormige, van binnen sehubvormig-ruig-
harige keel en korte naar links, gevouwen kort lancetvormige
«lippen, die aan de basis links een oorvormig aanhangsel hebben
of soms ongelijk 2-lobbig zijn. Meeldraden in de keel geplaatst
met pijlvormige tot een kegel samenneigende helmknoppen en zeer
korte, onbehaarde helmdraden. Schijf 5-lobbig, onbehaard. Eierstok
ruigharig, 1-hokkig, met 2 wandstandige (?) zaadlijsten en oc eitjes:;
stijl kort ; stempel ellipsoidvormig met ongetand kegelvormige'basis.
Kegetvormige-eivormige besvrucbt met dikke schil en een vezelig
vruchtmoes. Heester ? met niet zeer lang gestoelde elliptische onbehaarde
bladeren. Bloemen in kleine bijschermen aan de toppen
der takken.
34. E C D Y SA N T H E R A Hook. et Arn.
Eelk klein, diep 5-spletig of 5-deelig, van binnen aan
de basis met weinige of zonder klieren. Bloemkroon min
of meer urnvormig, met ei-klokvormige buis <en van
binnen naakte keel; lobben 5, kort en breed of eenigszins
‘langer dam de 'buis, in den knop ineengedraaid en
naar rechts dekkend, stomp. Meeldraden aan de basis
van de bloemkroon, daarbinnen -besloten, met korte helmdraden:;
helmknoppen lancetvormig, pijlvormig, zeer -weinig
toegespitst, om den stempel samenkomend en in het
midden daarmede samenhangend; helmhökjes aan de
basis in ledige aanhangsels verlengd. Schijf ringvormig,
gaaf of 5-lobbig. YruChtbladen van den eierstok 2, vrij,
langer dan de schijf; stijl kort; stempel -eivormig of
langwerpig, zonder ring en met korte, stompe spits;
eitjes in elk hokje talrijk. Kokervruchten wijd uiteengespreid,
vrij dik, toegespitst, niet paarlsnoervormig.
Zaden in elke kokervrucht meestal in gering aantal,
langwerpig of lijnvormig, samengedrukt, aan den top
een weinig samengetrokken en aldaar met eene lange
afvallende haarkuif en een blijvenden ring van korte
haren kiem wit gering; zaadlobben langwerpig of eivormig,
bladachtig; kiemworteltje kort, naar boven gericht.
Elimmende onbehaarde heesters. Bladeren tegenovergesteld,
toegespitst, dun en uiteenstaamd, vinnervig. Bloemen
klein, rosé of wit, in losse, in drieën vertakte bij-
schermen, die aan de toppen der takken pluimen vormen.
Aantal soorten 4—5 in Engelsoh-en Nederlandsch-Indië en China.
35. PA R AM E R IA . Benth.
Eelk kléin, diep 3-spletig of 5-deèlig, van binnen aan
de basis met vele klieren. Bloemkroon trompet- of min
of meer blokvormig, met korte buis en breede onbe-
schubde keel; lobben 5, eivormig, in den knop ineengedraaid
en naar links dekkend. Meeldraden aan de basis
der bloemkroon bevestigd en daarbinnen besloten, met
korte helmdraden-; helmknoppen lancet-lijnvormig, duidelijk
of nagenoeg niet toegespitst, om den stempel samen-
komende- en in het midden met dezen samenhangende;
helmhökjes aan de basis in ledige aanhangsels verlengd.
Schijf uit 5 schubben bestaande. Vruchtbladen van den
eierstok 2, vrij, langer dan de schijf; stijl kort'; stempel
dik, min of meer geribd, zonder ring, met kegelvormigen,
in een kleinen gaven spits eindigenden to p ; eitjes in elk
vruchtblad talrijk. Eokervruchten lang en dun, aan de
uiteenstaande zaden verwijd en daardoor paarlsnoervormig.