secties, waarvan de volgende in Nederlandsch Indië voorkomen:
Sectie I. Pachystemon. Helmknoppen kort en breed, van de basis
tot den top niet spits toeloopend; helmhokjes met een groote ope-
ning aan den top, die zich ten slotte tot een korte spleet verlengt.
Bloemen in bijschermen of trossen. Kelk 5-tandig of -lobbig. Alle
meeldraden ongeveer even lang. Stengels en bladeren niet gedoomd.
Hiertoe behooren de uit Amerika afkomstige, algemeen in de bergstreken
gekweekte S. tuberosum L., de aardappel en de cosmopolitische
S. nigrum L.
Sectie 2. Lycianthes. Helmknoppen als van Pachystemon. Kelk
10-tandig, met gelijke of beurtelings lange en korte tanden of
veeltandig. Meeldraden van ongelijke lengte. Stengels en bladeren
niet gedoomd. Bloemen alleenstaand of in bundels. Hiertoe behooren
o. a. S. denticulatum BI. en S. biflorum Lour., beide in Zuid
Azië algemeen.
Sectie 3. Leptostemon. Helmknoppen lang en smal, van de basis
tot den top spits toeloopend; helmhokjes met eene kleine opening
aan den top, die zich zelden in een korte spleet verlengt. Meeldraden
even lang. Stengels, bladeren, bloemstelen en kelken meestal
gedoomd. Bloemen meestal in bijschermen. Hiertoe o. a. de vaak
als sierboom geplante S. giganteum Jacq. uit Amerika en de algemeen
in de tropen gekweekte S. Melongenar L., de Eïerappel.
3. O Y PH OM A N D RA Sendtn.
Kelk kort- of zelden wijd vliezig, 5-spletig, om de vrucht
onveranderd. Bloemkroon met korte buis, min of meer
radvormig, diep 5-lobbig, met in den knop klepswijze
aaneensluitende lobben. Meeldraden in de keel bevestigd,
met korte, vaak aan de basis vergroeide helmdraden en
opgerichte of gekromde helmknoppen; helmbindsel de
.achterzijde van den helmknop innemend, aan de basis
of geheel en al verdikt; helmhokjes evenwijdig aan den
top openbarstend met eene porie, die zich naar binnen
in eene langsspleet verlengt. Schijf ringvormig, gaaf of
golvend getand of onduidelijk Eierstok 2-hokkig, met
aan het tusschenschot bevestigde, vaak 2-spletige zaadlijsten
; stijl omgekeerd kegelvormig of dik of lang en
draadvormig; stempel weinig verbreed of sterk verdikt;
eitjes talrijk. Eivormige, langwerpige of kogelvormige,
sappige, dikwijls groote besvrucht. Zaden samengedrukt;
kiem bijna peripherisch, sterk gekromd of min of meer
spiraalvormig; zaadlobben half cilindervormig, niet bree-
der dan het kiemworteltje.
Ongedoornde kleine hoornen of heesters, met gaafran-
dige, 3-lobbige of gevinde bladeren. Bloemen gesteeld,
terzijde van de bladoksels in enkelvoudige of tot bijschermen
vereenigde trossen, zelden in tuilvormige pluimen.
Aantal soorten omstreeks 24, in Zuid Amerika tehuis behoorend.
Eene gekweekte soort, C. betacea Sendtn. komt in West Java, nl.
in het bosch van Tjibodas, verwilderd voor,
4. CA P S IO ÜM L.
Kelk kort, wijd klokvormig, afgeknot, gaaf of met 5
kleine of borstelvormige tanden, vruchtdragend niet of
nauwelijks veranderd. Bloemkroon min of meer radvormig,
diep 5-spletig, met in den knop klepswijze aaneensluitende
lobben. Meeldraden 5, nabij de basis der bloemkroon
bevestigd, met draadvormige helmdraden ; helmknoppen
korter dan de helmdraden of nagenoeg even
lang, met evenwijdige, in de lengte openbarstende helmhokjes.
Schijf weinig ontwikkeld. Eierstok 2-, zelden
3-hokkig; stijl draadvormig; stempel knotsvormig of een
weinig verbreed; eitjes talrijk; opgerichte of neerhangende,
droge of weinig sappige besvrucht, nu eens klein, kogelvormig,
dan weder langwerpig of lijnvormig of zeer sterk
opgeblazen, met een vleezigen of dun lederachtigen vrucht-
wand, terwijl de tusschenschotten meestal verdwijnen.
Zaden samengedrukt, netvormig geaderd of bijna glad;
kiem min of meer peripherisch, sterk gekromd of min
of meer spiraalvormig; zaadlobben half rolrond.
Eenjarige of overblijvende, meestal wijd vertakte, zelden
aan de basis heesterachtige kruiden. Bladeren met
gave of golvende randen. Bloemen alleenstaand of ten
getale van 2—3.
Aantal soorten omstreeks 50, in tropisch Amerika tehuis behoorend,
waarvan een groot aantal in alle tropische gewesten, ook in
Nederlandsch Indië wordt gekweekt.
5. PH Y SA L IS L.
Kelk klok- of piramidevormig, kort of tot het midden
5-spletig, vruchtdragend vergroot, opgeblazen, vliezig,
5-kantig of met 10 vooruitspingende ribben, dikwijls met
5 oortjes aan de basis, aan den top met samenneigende
tanden. Bloemkroon min of meer radvormig of breed
klokvormig; zoom gevouwen, 5-kantig of kort en breed
5-lobbig; lobben en plooien soms tweerijig dakpanswijze
dekkend. Meeldraden 5, nabij de basis der bloemkroon