Zaden lijnvormig of langwerpig, samengedrukt, een weinig
behaard, aan den top weinig of niet verdund en door
eene lange, afvallende haarkuif en korte blijvende haren
gekroond; kiem wit weinig; zaadlobben langwerpig, bladachtig;
kiem worteltje kort, naar boven gericht.
Hoogklimmende onbehaarde heesters, met tegenoverstaande,
vliezige, uiteenstaand vinnervige bladeren. Bloemen
klein, in losse aan de toppen der takken tot wijde
pluimen vereenigde bijschermen.
Aantal soorten 4—6 in Engelsch- en Nederlandsch-Indië en op
de Philippijusche eilanden.
36. TJRCEOLA Roxb.
Kelk 5-deelig, zonder klieren, met langwerpige of lijnvormige
segmenten. Bloemkroon urn- of min of meer
kogelvormig, zonder schubben in de keel; lobben 5, kort,
in den knop min of meer naar binnen gevouwen kleps-
wijze aaneensluitend. Meeldraden aan de basis van de
bloemkroon bevestigd en er binnen besloten, met zeer
korte helmdraden; helmknoppen pijlvormig, zeer weinig
toegespitst, om den stempel samenkomend en in het midden
aan dezen vastgehecht, aan de basis in ledige aan-
hangels verlengd. Schijf nap- of ringvormig, afgeknot of
kort 5-lobbig. Yruchtbladen van den eierstok 2, vrij,
langer dan de schijf; stijl kort, stempel langwerpig-kegel-
vormig, aan de basis min of meer geringd; eitjes in elk
vruchtblad talrijk. Kokervruchten wijd uiteenstaand, nu
eens vrij dik en toegespitst, dan weder lang en dan
overal even breed of om de zaden verwijd en paarlsnoer-
vormig. Zaden langwerpig of lijnvormig, lang- en zacht-
harig, aan den top gekroond door eene lange afvallende
haarkuif en blijvende, lange en zachte haren; kiemwit
weinig; zaadlobben plat, bladachtig; kiemworteltje kort.
Hoogklimmende, onbehaarde of viltachtig behaarde
heester met tegenoverstaande, uiteenstaand vinnervige
bladeren. Bloemen klein, in dichte aan de toppen der
takken tot tuilvormige pluimen vereenigde bijschermen.
Aantal soorten 7 of 8, in Malakka en den Maleischen Archipel.
Uit de aanhaling van Vahea gummifera Lam. als twijfelachtige
synoniem voor U. elastica Roxb. in de Flora of Br. Ind. zou
men opmaken dat deze evenzeer caoutchouk opleverende soort,
met de gekweekte Afrikaansche Landolphia gummifera K. Schum.
misschien is verward. Het is dus niet zeker of de opgave van Sumatra
als groeiplaats voor U. elastica wel te vertrouwen is.
37. IC H N O C A R PU S . R. Br.
Kelk klein, klokvormig, 5-spletig, van binnen zonder
klieren of met weinige, zeer kleine klieren en met 5
korte lobben. Bloemkroon trompetvormig, met cilindrische,
bij de meeldraden verwijde buis en samengetrokken ot
door lange zachte haren gesloten keel; lobben 5, naar
den top versmald, in den knop ineengedraaid naar rechts
dekkend en met de bovenhelft naar onderen geslagen.
Meeldraden in het midden van de buis of lager binnen
deze besloten, met zeer korte helmdraden; helmknoppen
pijlvormig, zeer weinig toegespitst, om den stempel samenkomend
en met dezen in het midden samenhangend;
helmhokjes aan de basis in ledige stompe of spitse aanhangsels
verlengd. Schijf aan de basis de kelkbuis be-
kleedend, aan den top overgaande in 6 lijnvormige lobben.
Vruchtbladen van den eierstok 2, onder elkander vrij,
aan de basis of voorbij het midden in de schijf weggedoken
en van achteren met dezen vergroeid en aldus
half-onderstandig, aan den vrijen top door de schijflobben
omgeven; stijl draadvormig; stempel eivormig of langwerpig,
ongeringd, aan den top dikwijls 5-tandig, met
eene kleine, gave of zeer weinig 2-lobbige spits; eitjes
in elk hokje talrijk. Kokervruchten uiteenwijkend of wijd
uiteenstaand, dun en min of meer rolrond of stijver en
samengedrukt-driezijdig. Zaden lijnvormig of breed, aan
den top versmald en zeer weinig gesnaveld en aldaar
door eene afvallende haarkuif gekroond; kiemwit overvloedig;
zaadlobben lang en plat; kiemworteltje kort,
naar boven gericht.
Hoogklimmende, viltachtig kortharige of kaal wordende
heesters, met tegenoverstaande, uiteenstaande, vinnervige
bladeren. Bloemen zeer klein, in losse, meestal rijkbloe-
mige tot eindelingsche en okselstandige pluimen vereenigde
bijschermen, soms voorzien van schutbladen, die
op de kelklobben gelijken.
Aantal soorten 5 of 6 in Engelsch- en Nederlandsch-Indië. Door
Bentham en Hooker werd het geslacht vereenigd met Aganosma
Don, doch vooral wegens de in den knop neergeslagen bloemkroon