12. H B T E RO PH RA GM A DC.
Kelk ei-kogelvormig, in de jeugd gesloten, gedurende
den bloei onregelmatig 3—5-spletig. Bloemkroonbuis
eerst kort vernauwd, verder scheef, wijd klokvormig;
zoom min of meer 2-lippig, met 5 breede, afgeronde,
nagenoeg gelijke uitstaande lobben. Meeldraden 4, twee-
machtig, in de bloemkroon besloten; helmknoppen kaal,
met langwerpig lijnvormige, uiteenwijkende helmhokjes.
Schijf kussenvormig. Eierstok zittend; eitjes van elke
zaadlijst talrijk, in vele rijen. Doosvrucht lang, cilindrisch
gekromd of gewrongen, aan weerskanten met 5—8 hooge
ribben of glad; kleppen hol, min of meer lederachtig of
houtachtig; tusschenschot dwars op de kleppen, plat of
gevleugeld tusschen de zaadlijsten. Zaden in vele rijen,
plat, door een doorschijnenden vleugel omgeven.
Kale of viltig behaarde hoornen met groote, gevinde
bladeren en korte gesteelde, gave blaadjes. Bloemen
groot, rooskleurig, wit of oranje in pluimen aan de toppen
der takken.
Aantal soorten 3, iir Engelsch Indië, misschien ook in Neder-
landsch Indië te vinden. Het verband tusschen de soorten van
dit geslacht is niet duidelijk. Oorspronkelijk is ff. Roxburghii ff C.
van Spathodea afgescheiden wegens den niet scheedevormigen kelk
en het gevleugelde tusschenschot. Bentham en Hooker nemen
op het voorbeeld van Seemann er H. adenophyllum Seem. in op,
waar het tusschenschot vlak is en zij leggen bij de beschrijving
nadruk op de ribben aan de kleppen, die bij H. Roxburghii ontbreken
en waarvan evenmin melding wordt gemaakt bij de door
Kurz . aan het geslacht toegevoegde ff. sulphureum Kurz. Het
eenige verschil met Dolichandrone ligt nu in den kelk, die bij de
drie soorten zeer verschillend gevormd is ; het eenige verschil met
Stereospermum volgens Hook. Fl. of Br. Ind., dus ook met Rader-
machera in het tusschenschot, dat zoowel bij de drie als Hetero-
phragma beschreven soorten als bij die welke in Fl. of Br. Ind.
tot Stereospermum gerekend worden, zeer verschillend is. Eene
afscheiding van H. adenophyllum Seem. met' een plat tusschenschot
en geribde kleppen, schijnt rationeel.
13. P A JA N E L IA D C.
Kelk groot, in de jeugd ei vormig, kantig met gekrom-
den, spitsen top en gesloten, bij den bloei buikachtig
klokvormig en aan den top 5-spletig. Bloemkroonbuis in
het midden vernauwd, met wijde keel; zoom min of
meer 2-lippig, schuin, met 5 gekrulde groote, nagenoeg
gelijke uitstaande lobben. Meeldraden 4, tweemachtig,
min of meer boven de bloemkroon uitstekend; helmknoppen
kaal, met lijnvormige, uiteenwijkende helmhokjes.
Schijf breed kussenvormig. Eierstok zittend; eitjes in
elke zaadlijst in vele rijen. Doosvrucht groot, smal langwerpig,
dwars op het tusschenschot samengedrukt, de
randen -tot een dubbelen, breeden, platten vleugel uitgebreid,
hok verbrekend openspringend en daarna schijnbaar
viervleugelig; kleppen in het midden hol, aan de
kanten plat, min of meer lederachtig; tusschenschot
dwars op de kleppen, plat, afvallend. Zaden in vele rijen
langs het tusschenschot plat samengedrukt, elliptisch,
met een doorschijnenden, grooten vleugel aan weerskanten.
Groote boom. Bladeren onbehaard, groot, gevind, met
gave blaadjes. Bloemen groot, bruinpurper, aan een
eindelingschen, bloeispietsvormigen pluim.
Eéne soort in Engelsch’ Indië oostelijk tot Tenasserim, misschien
ook in Nedei’landsch Indië.
14. C R E SC EN T IA L.
Kelk lederachtig, in de jeugd gesloten, bij den bloei
diep 5-spletig of 2-deelig, met breede slippen. Bloemkroonbuis
groot of klokvormig, van voren min of meer
buikvormig, met eene dwarse plooi; zoom zeer schuin,
min of meer verwijd, onduidelijk 2-lippig, met onregelmatig
getanden of 5-spletigen rand. Meeldraden 4, tweemachtig,
binnen de bloem besloten of er kort boven uitstekend;
helmknoppen kaal, met korte, uiteen wijkende
helmhokjes; schijf kussenvormig. Eierstok zittend, 1-hok-
kig, met 2 wandstandige, min of meer naar binnen gedrongen
zaadlijsten; eitjes talrijk, de zaadlijsten aan alle
kanten omgevend. Yrucht groot, kogel- of eivormig,
niet openbarstend, met een vleezigen, ten slotte verharden
vruchtwand en met sponsachtig-sappige zaadlijsten, die
de holte vullen. Zaden talrijk, in het vruchtmoes weggedoken,
ongevleugeld, plat en breed omgekeerd eivormig of
grooter; kiem van den vorm van het zaad, dik en bree-
der dan lang.