Aantal soorten omstreeks 15 in Zuid-Azië, Australië en in de
eilanden van de Stille Zuidzee.
7. CHA ETOSUS Benth.
Kelk klein, 5-deelig, zonder klieren. Bloemkroonbuis
kort, met 5 ineengedraaide licht (naar links?) dekkende
lobben. Meeldraden 5, in de buis bevestigd, met min
of meer platte helmdraden; helmknoppen pijlvormig,
naar elkander samenneigend, boven de bloemkroon uitstekend.
Schijf diep, 5-deelig. Eierstok 2-hokkig, stijl
draadvormig; stempel langwerpig, aan de basis door een
ring omgeven en met eene 2-spletige spits; eitjes in elk
hokje talrijk, in go rijen. Steenvrucht met 1—2 kernen
elk met eene korstachtige kern. Zaden oo , schildvormig,
in rijpen toestand onbekend.
_ Onbehaarde windende heester met tegenoverstaande
eivormige bladeren, welke wijd uitstaan, vinnervig zijn
en in talrijke borstels verdeelde op de steunblaadjes gelijkende
klieren in de bladoksels hebben. Bloemen klein
in losse, gesteelde min of meer driedeelige okselstandige
bijschermen.
Eene soort, Ch. volubilis JBctith.j in Nieuw Gruinea.
8. N E U B U R G IA BI.
Kelk 5-deelig, zonder klieren, met rondachtige, lederachtige,
aan den rand gewimperde segmenten. Bloemkroon
trompetvormig, met lange, cilindrische buis, naakte
keel en eivormige, in den knop klepswijze aaneensluitende
lobben. Meeldraden 5, onder den top in de buis
besloten; helmknoppen lijnvormig, stomp, zonder aanhangsels
aan de basis der hokjes. Schijf ontbrekend.
Eierstok gaaf, lang eivormig, 2-hokkig; stempel min of
meer knodsvormig; eitjes go, vastgehecht aan zaadlijsten
die aan weerszijden van het tusschenschot bevestigd en
hiermede vergroeid zijn. Steenvrucht, lang ellipsoidvormig,
met 2 voren en eene dikke, vezelige, 2-lobbige en 2-hokkige
kern, die op onvolkomen wijze met 2 kleppen opensplijt.
Zaden in elk hokje één, langwerpig, met den binnenhoek
vergroeid; kiem wit ontbrekend; zaadlobben lijnvormig-
langwerpig; kiemworteltje kort, naar boven gericht.
Boom met tegenoverstaande (of soms afwisselende?)
bladeren, waarvan de bovenste soms kranswijze geplaatst
zijn en die omgekeerd eivormig of wigvormig langwerpig
zijn. Bloemen in okselstandige of eindelingsche, losse,
wijd uitgespreid tuil vormige, in drieën vertakte bij schermen.
Aantal soorten 2 of 3, alle in Nederlandsch Indië. Hiervan zijn
er 2 door Blume beschreven, waarvan de eene uit Ambon hem
slechts bekend was door eene afbeelding van Rumphius, terwijl
de tweede door materiaal van Zippelius vertegenwoordigd was.
MiqüEL vereenigde in zijne Flora de beide soorten en sprak inde
Annales het vermoeden uit, dat ook in dit geslacht de plaats
moet gezocht worden van eene soort, door hemzelven vroeger tot
Orchipeda Lour. gebracht. Op het voorbeeld van Baillon en K.
Schümann brengen wij dit geslacht, dat door Bentham naast Ochrosia
was geplaatst, in de tribus Carisseae, waar het wegens den vergroeiden
eierstok en de talrijke eitjes te huis behoort, ofschoon
slechts één zaad tot ontwikkeling komt.
9. C A R IS SA L.
Kelk van binnen zonder klieren of zelden aan de basis
met oo klieren, 5-deelig, met spitse segmenten in den
knop dakpanswijze dekkende. Bloemkroon trechter vormig,
met cilindrische, bij de helmdraden weinig verwijde buis
en meestal samengetrokken keel zonder schubben; lobben
5, kort, zelden groot, ineengedraaid en nu eens naar
links, dan weder (bij de soorten van Nederlandsch Indië)
naar rechts dekkend. Meeldraden onder den top binnen
de buis besloten; helmknoppen lancetvormig, stomp of
met eene spits aan het helmbindsel, zonder ledige aanhangsels
aan de basis der helmhokjes. Schijf ontbrekend.
Eierstok gaaf, 2-hokkig; stijl draadvormig; stempel smal
langwerpig of spoelvormig, met eene uiterst kleine, kort
2-spletige spits; eitjes in elk hokje 1—4, zelden oo, in
2 rijen afhangend of zijdelings vastgehecht poortje; naar
buiten en naar boven gericht; zaadnerf kort of ontbrekend.
Besvrucht, kogel- of ellipsoidvormig, 2-hokkig of
door mislukking 1-hokkig. Zaden 1 of eenige weinige,
meestal 2, schildvormig vastgehecht aan het tusschenschot;
kiemwit vleezig; zaadlobben eivormig; kiemworteltje,
(volgens Baillon naar boven,) naar onderen gericht.
Sterk vertakte heesters, met tegenover elkander en
eindelings in de bladoksels of tusschen de bladstelen
geplaatste enkelvoudige of gevorkte doorns. Bladeren
tegenovergesteld, lederachtig, niet groot, uiteenstaand vin-
25 I