11. Sautiera Decaisne
12. Hemigraphis Nees
13. Lamiacanthus 0. Ktze.
14. Strobilanthes Bl.
4. Ruellieae.
15. Ruellia L.
16. Eranthemum L. (Daedalacanthus Anders.)
5. Barlerieae.
17. Sepidagathis Willd.
18. Barleria L.
B. Imbricatae.
1. Acantheae.
19. Trichacanthus Zoll.
20. Blepharis Juss.
21. Acanthus L.
22. Crossandra Salisb.
2. Andrographideae.
23. Phlogacanthus Nees
24. Andrographis Nees
25. Cryptophragmiuiri Nees (Gymnostachyum Nees)
26. Cystacanthus Nees
3. Asystasieae.
27. Isochoriste Miq.
28. Asystasia Bl.
4. Graptophylleae.
29. Graptophyllum Nees
30. Nicoteba Lindau (Justicia L. Sect. Nicoteba).
31. Rhaphidospora Nees (Justicia L. Sect. Rhaphidospora.)
5. Pseuderanthemeae.
32. Pseuderanthemum Badlk. (Eranthemum L.)
33. Ptyssiglottis Anders.
6. Odontonemeae.
a. D ic lip te r in a e .
34. Peristrophe Nees
35. Rungia Nees
36. Dicliptera Juss.
37. Hypoestes B. Br.
b. O d o n to n em in a e.
38. Filetia Miq.
39. Calvcaeanthus K. Schum.
40. Ecbolium Kurz
41. Rhinacanthus Nees
c. M o n o th e c in a e .
42. Clinacanthus Nees
7. Isoglossae.
43. Strophacanthus Lindau (Dianthera L.)
8. Justicieae.
44. Justicia L.
1. THUNBERG-IA Linn. f.
Kelk ringvormig, kort, afgeknot of 10—15-tandig.
Bloemkroonbuis gekromd of schuin, dikwijls samengedrukt,
naar boven verwijd; zoom uitgespreid, met 5
breede, afgeronde, nagenoeg gelijke, in den knop ineenge-
draaide lobben. Meeldraden 4, tweemachtig, nabij de
basis der bloemkroonbuis ingeplant, met aan de basis
verdikte vrije helmdraden; helmknoppen kaal of gebaard,
met een puntig helmbindsel, en langwerpige of schuin
eivormige, evenwijdige gelijke, of een weinig ongelijke,
aan de basis naald vormig gestekelde of gespoorde, zelden
stompe hokjes. Groepen stuifmeel. Schijf vleezig, kussenvormig
of kort ringvormig Eierstok vleezig; stijl aan
den top gekromd en wigvormig verbreed, schuin trechtervormig
of ongelijk 2-lobbig of 2-lippig; met een ongerichte
bovenlip en een uitgespreide onderlip, en stempel-
kliertjes langs de randen; eitjes in elk hokje 2 naast
elkander. Doosvrucht dik, lederachtig, aan de basis, die
de zaden bevat, kogelvormig, plotseling in een snavel
overgaand, hokverbrekend openspringend. Zaden in elk
hokje 2, kogel- of eivormig of ruggelings samengedrukt,
van buiten met wratjes of glad, aan de buikzijde uitgehold
of plat, met een centralen navel, die met een kleinen
wratvormigen of kegelvormigen, doch niet tot een
werphaak ontwikkelden, zaadstreng zijn vastgehecht;
kiem wit ontbrekend; kiem gelijkvormig aan het zaad;
zaadlobben breed, met naar binnen gevouwen en geplooide
randen; kiemworteltje kort, gekromd.
Lage, neerliggende of opgerichte of meestal windende
kruiden of klimmende heesters. Bladeren tegenovergesteld,
ei-lancet hart- of spietsvormig. Bloemen purper,
paars, blauw, geel of wit, met twee bladachtige, ei- of
lancetvormige, den kelk en meestal ook de bloemkroonbuis
insluitende schutblaadjes aan de basis, kort gesteeld
in de oksels der bladeren alleenstaand of in eindeling-
sche trossen.
Aantal soorten omstreeks 72, in de tropische gewesten der
oude wereld, vooral in Afrika. De soorten van Nederlandseh Indië
zijn volgens Lindau te verdeelen in drie secties: '1. Thunbergiopsis
met trechtervormigen stempel en in de oksels der bladeren alleenstaande
bloemen; kelk getand bij de soort van Ned. Indië. 2. Eu