Collyris Wall — Conchophyllum imbricatum Bl. (Java,
Borneo, Molukken, Celebes.) 1)
? formosa Becc. 2) —
Chinensis Champ. (Celebes.)
Tribus V. C e ro p e g ie a e .
33. Ceropegia L.
curviflora Hassk. — C. Horsfieldiana Miq. (Dwars in den
weg, Java, Bali, Molukken?)
Leptadenia B. Br.
reticulata Wight. (Java.)
F am. l x x x y i i . LOGrANIACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. II p. 786. — Miq., Fl. Ind. Bat.
II, p. 357 en 1080. Sum. p. 350. — Hook., Fl. Brit. Ind. IV, p. 78.—
Solereder in Engler u. Prantl. Nat. Pflanz. Fam. Lief. 75 (Th.
IV, Abth. 2.)
Bloemen regelmatig of een weinig schuin, tweeslachtig
of door mislukking min of meer tweehuizig. Kelkonder-
standig, met klokvormige, meestal korte buis en 4—5,
meestal dakpanswijze dekkende lobben. Bloemkroon ver-
groeidbladig, trechter-, trompet-, of zelden blok- of radvormig,
meestal met 4f|-5-deeligen zoom; lobben in den
knop klepswijze aaneensluitend, dakpanswijze dekkend
of ineengedraaid. Meeldraden evenveel als bloemkroon-
lobben en met deze afwisselend, in de keel of de buis
der bloemkroon bevestigd; belmdraden draadvormig of
zelden verbreed, meestal zeer kort, helmknoppen aan
de rugzijde bevestigd, met 2 vrije, evenwijdige hokjes,
die naar binnen met eene langsspleet openbarsten of
zelden schijnbaar met 1 bokje, daar de bokjes in
elkanders verlengde vallen en met de toppen ineenvloeien.
Stuifmeel klein, korrelig. Schijf ontbrekend of zelden
vleezig, onder den eierstok ontwikkeld. Eierstok boven-
standig 2-, zelden 3—5-hokkig; stijl enkelvoudig of zelden
tijdens den bloei in 2 stijlen gespleten, onverdeeld
en aan den top knopvormig of knotsvormig of eens of
J) Waarschijnlijk moeten de hiermede bedoelde planten onder de door
Beccari opgenoemde soorten , van »Conehophylla” worden verdeeld.
s) K. Schumann noemt deze soort, die ik echter niet bij Beccari kan
vinden; deze vermeldt wel D. Formosana Maxim, van het eiland
Formosa.
tweemaal gespleten, boven aan den top of langs de takken
met stempelkliertjes bezet; eitjes in elk hokje nu
eens talrijk, bevestigd aan zaadlijsten, die aan bet midden
van het tusscbenscbot of aan de as geheel of scbildvormig
zijn vastgehecht of één of twee, opgericbt, zijdelings
vastgehecht, de hoogste zelden hangend, anatroop ofam-
phitroop. Vrucht nu eens doosvruchtachtig en schotver-
brekend in vruchtbladen of kleppen uiteenvallend, waarbij
de kleppen of vruchtbladen aan den top en naar binnen
hokverbrekend openspringen, dan weder besvormig of
steenvruchtachtig en niet openspringend. Zaden van verschillenden
vorm, met netvormig geaderde, met wratten
bezette of gladde zaadhuid, of aan den top en basis gevleugeld
óf ongevleugeld. Kiemwit vleezig of kraakbeenachtig,
meestal overvloedig; kiem in de as van het
kiemwit of nabij den navel, recht of zelden gekromd,
even lang als het kiemwit of veel korter; zaadlobben
nu eens niet breeder dan het kiemworteltje kort en half
rolrond, dan weder breeder en dik of bladachtig; kiemworteltje
rolrond of kegelvormig, meestal naar onderen
gericht.
Kruiden, heesters of boomen. Bladeren tegenovergesteld
of zelden in kransen, gaafrandig of getand, door een
dwarse streep, of smallen vliezigen rand verbonden of met
steunbladachtige oortjes, een tusschen de bladstelen staande
scheede of met echte, meestal zeer kleine steunblaadjes
aan de basis. Bloeiwijze gewoonlijk in tweeën of drieën
vertakte bijschermen, die aan de toppen der takken tot
pluimen verbonden of in de bladoksels geplaatst zijn of
tot kogelvormige hoofdjes of' bundels opeengedrongen
of soms door één of twee bloemen vertegenwoordigd zijn.
Schutbladen meestal schubvormig of ontbrekend; schutblaadjes
aan de bloemstelen zeldzaam. Bloemen groot of
klein, niet buitengewoon klein, meestal rood, wit, purper
of bleek citroengeel en nooit blauw.
Aantal soorten omstreeks 350, in de tropische gewesten van de
beide halfronden wijd verspreid, en verder in gering aantal in niet
tropisch Amerika, Zuid-Afrika en Australië.
De Loganiaceae worden door Baillon niet als een zelfstandige
familie opgevat, doch onder verschillende families verdeeld. Solereder
behoudt haar in haar geheel, doch op eenige weinige geslachten
na, waaronder Gaertnera, dat naar de Rubiaceae wordt verplaatst.