Minahassae Teysm. et Binn. ( Tijdschr. Ned. Indie XXV).
(Celebes.)
obtusidens Miq. (Sumatra.)
pulchrum Fawe. (in F orbes, Nat. Wand. East Arch. 514.)
(Timor.)
Riedelii Oliver {Journ. Linn. Soc. (1876) p. 100) (Celebes.)
Rumphianum de Vriese (in Miq. Ann. III.) (Amboina.)
spicatum Thunb. (Floral. Javanica) (Java.)
15. Schizopremna Baill.
Timorensis Baill.
16. Faradaya Ferd. v. Muell.
Papuana Scheff. (Nieuw Guinea.)
Tribus III. Caryopterideae.
17. Peronema Jack.
canescens Jack — P. heterophyllum Miq. (Sumatra, Malakka.)
Tribus IV. Symphoreae.
18. Symphorema Boxb.
Cumingianum Briq. (Philippijnsehe Eilanden, Ned. Indie.)
glabrum Hassk. (.Flora 1865, p. 402) (Philippijnsehe Eilanden.)
luzonieum F. Villar. ~— Luzomense Vidal. (Philippijnsehe
Eilanden.)
involucratum Boxb. Hr S. paniculatum Haye (Eng. Indie),
grossum Kurz (Burma.)
polyandrum Wight. (Engelsch Indie.)
19. Sphenodesma Jack
microstylis Clarke (Mergui).
paniculata Clarke (Bengalen)
unguiculata Schau )Tenasserim, Andoman.)
eryeiboides Kurz (Tenasserim.)
triflora Wight (Penang, Malakka.)
barbata Schau. (Penang, Malakka.)
Griffitheana Wight (Mergui.)
pentandra Jack (Malakka.)
Sp. (Borneo.)
18. Congea Boxb.
tomentosa Boxb. (Tenasserim.)
velutina Wight (Ind. Or. Tenasserim.)
vestita Griff. (Burma, Tenasserim.)
villosa Wight (Burma.)
Tribus V. Avicennieae.
19. Avicennia L.
officinalis L. — A. alba Bl. — (Kuststreken van Ned. Indie.)
F am. cl LABIATACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. II, p. 1160. — Miquel Fl. Ind.
Bat. II, p. 934. — Swwi., p. 571. JÖ-Hook, Fl. Br. Ind. IV, p. 604.
— Baill. Bist. PI. XI, p d l — Briquet in Engl. u. Prantl, Natürl.
Pflanzenfam. IV, 3a, p. 183.
Bloemen tweeslachtig, meestal onregelmatig, zijdelings
symmetrisch. Kelk onderstandig, vergroeidbladig, 5-,
zelden 4-tallig, getand, gelobd, gespleten of 2-lippig.
Bloemkroon vergroeidbladig met korte of lange buis;
zoom 5-lobbig of, daar de achterste lobben vergroeid zijn,
4-lobbig, 2-lippig of schuin, zelden nagenoeg gelijkmatig
klokvormig; lobben in den knop dakpanswijze dekkend
en wel de beide achterste, die den bovenlip vormen,
buiten gelegen, terwijl de voorste geheel binnen gelegen
is en bedekt wordt door de beide zijdelingsche, die met
haar de onderlip vormen en onder de achterste gelegen
zijn. Volkomen meeldraden 4, didynamisch of zelden
gelijk, öf 2, terwijl het achterste bij de didynamische of
bij die welke 2 meeldraden hebben ook nog de beide
andere geheel ontbreken of tot kleine staminodiën verminderd
zijn; helmdraden in de buis der bloemkroon
bevestigd en met de lobben afwisselend onder elkander
vrij of zelden éénbroederig, in sommige geslachten met
een tandje. Helmknoppen meerendeels ruggelings vastgehecht,
met 2 helmhokjes, die door langsspleten open
barsten, soms nagenoeg ineenvloeiend of door het mislukken
van een der hokjes eenhokkig. Schijf hypogynisch,
meestal dik, vleezig, nu eens gelijk of in vier klieren
verdeeld die met de lobben van den eierstok afwisselen,
dan weder schuin of naar voren in een klier verlengd,
die soms den eierstok in lengte overtreft. Eierstok boven-
standig, tot aan de basis 4-deelig of zelden kort of
voorbij het midden 4-lobbig; lobben opgericht, paarswijze
naar de zijkanten der bloem gericht; stijl opgericht te
midden van de eierstoklobben, meestal 2-, zelden 4-spletig,
met naar voren en achteren gekeerde, gelijke of ongelijke,
aan de binnenzijde met stempelkliertjes bezette takken;
eitjes in elk der eierstoklobben alleenstaand, bpgericht,
anatroop. Vrucht meestal binnen den blijvenden kelk
besloten, met den eierstok in vorm overeenkomend, 4-