landsch Indië kómt eene soort, L. Philippensis Benth., vroeger als
soort van Stemodia beschreven, zeer waarschijnlijk voor, daar zij
zoowel in Engelsch Indië als op de Philippijnsche eilanden werd
aangetroffen.
5. A D EN O SM A R. Br.
Kelk 5-deelig, met in den knop dakpanswijze dekkende
segmenten, waarvan de achterste de grootste is. Bloem-
kroonbuis cilindrisch; bovenlip opgericht, gaaf of uitgerand,
de voorste uitgespreid, 3-lobbig, aan de basis zonder
plooien. Meeldraden 4, didynamisch ; helmhokjes van
elkander gescheiden, gesteeld, één of beide bij de voorste
meeldraden en soms één bij de achterste zeer klein en
ledig. Stijl aan den top verbreed, onder den niet gespleten
of uit 2 plaatjes bestaanden stempel gevleugeld ;
eitjes talrijk. Doosvrucht eivormig, min of meer gesnaveld,
met 2 groeven, bokverbrekend en tevens schotverbrekend
opensplijtend met 4 kleppen waarbij de verbreede zuil,
die de zaadlijsten draagt, wordt ontbloot. Zaden talrijk;
zaadhuid netvormig gestreept.
Met klierdragende haren bezette of zacbtharige, meestal
aromatische kruiden. Bladeren tegenovergesteld, rimpelig,
gekarteld. Bloemen in de hoogste bladoksels alleenstaand
of tot bebladerde of schutbladendragende kortere of langere
aren vereenigd. Bloemen blauw.
Aantal soorten 9, in Engelsch en Nederlandsch Indië. Hiervan
komen er 3 in Nederlandsch Indië voor, waarvan één, A. ovatum
Benth., tot de sectie Cardiosepalutn Benth. behoort waar de achterste
kelkslip hartvormig is en de beide andere, A . capitatum Benth. en
A. coeruleum Br. tot de sectie Spathostigma Benth. behooren,
waar de achterste kelkslip lancetvormig is. In De Candólle’s
Prodromus en evenzoo in Miqoel’s Flora vinden wij het geslacht
als Pterostigma Benth., terwijl wij elders de soorten vermeld
vinden bij de geslachten Herpestes Gaertn. ƒ., Stemodia L. en
Erinu8 L.
6. STEMODIA L.
Kelk 5-deelig, met in den knop dakpanswijze dekkende,
smalle segmenten, die alle gelijk zijn of waarvan de
achterste het grootst is. Bloemkroonbuis cilindrisch ; bovenlip
buiten gelegen in den knop, min of meer opgericht,
breed, gaaf of uitgerand ; onderlip uitgespreid ; 3-
lobbig, aan de basis niet geplooid. Meeldraden 4, twee-
machtig, in de bloemkroon besloten ; helmdraden draadvormig;
helmhokjes van elkander gescheiden, gesteeld,
alle met stuifmeel. Stijl aan den top verbreed, meestal
met 2 lobben, die aan de binnenzijde met stempelkliertjes
zijn bezet, ten slotte een weinig omlaag gebogen, niet
gevleugeld; eitjes talrijk. Doosvrucht kogel- of eivormig,
of toegespitst, schotverbrekend en meestal ook hokver-
deelend opensplijtend, met 2 tweespletige of 4 kleppen,
waarbij de vrije of tot een zuil vergroeide zaadlijsten
worden ontbloot. Zaden talrijk, klein, gestreept en meestal
netaderig.
Kruiden, somtijds balfheesters, klierachtig behaard of
lang en zachtharig, meestal aromatisch. Bladeren tegenovergesteld
of in kransen. Bloemen meestal blauw, in de
bladoksels alleenstaand of tot een eindelingsche, bebladerde
of met schutbladen voorziene aar vereenigd.
Aantal soorten omstreeks 30, in Zuid-Amerika en tropisch Afrika,
Azië en Australië. Het geslacht wordt verdeeld in twee secties:
Sect. I Unanuea Ruiz et Pav. met vefgrooten achtersten kelkslip
en vrije zaadlijsten. Sect. II. Diamoste Cham. et Schlecht. met
niet vergrooten achtersten kelkslip en vergroeide zaadlijsten. De
laatste bestaat niet alleen uit Amerikaansche soorten. Tot de eerste
behoort St. viscosa L., eene soort die in Engelsch Indië een groot
verspreidingsgebied heeft en misschien ook in den Maleischen Archipel
wordt aangetroffen.
7. L IM N O PH ILA R. Br.
Kelk 5-deelig; segmenten in den knop dakpanswijze
dekkend, smal, nagenoeg gelijk of het achterste het grootst.
Bloemkroonbuis cilindrisch; bovenlip in den knop buiten
gelegen, min of meer opgericht, breed, gaaf of kort 2-
spletig; onderlip uitgespreid, 3-spletig, zonder vouwen
aan de basis. Meeldraden 4, tweemachtig, binnen de
bloemkroon besloten met draadvormige helmdraden; helmhokjes
van elkander gescheiden en meestal gesteeld, zelden
naast elkander gelegen, doch vrij. Stijl aan den top neergebogen,
niet of ter nauwernood gevleugeld, met 2 korte,
met stempelkliertjes bezette plaatjes; eitjes talrijk. Doosvrucht
breed eivormig of langwerpig, meestal stomp,
schotverbrekend en hokverdeelend opensplijtend met 4
kleppen, die het tusschenschot ontblooten, dat de zaadlijsten
draagt. Zaden talrijk, klein, gestreept, netaderig.
Moeraskruiden, kaal of licht zachtharig, dikwijls aromatisch
en doorschijnend gestippeld. Bladeren tegenovergesteld
en in kransen, getand, ingesneden of de onder