kapvormig of vleezig en zijdelings samengedrukt, aan den rand
dikwijls aan weerskanten met een naar binnen gekeerd tandje
doch zonder aanhangsels aan de binnenzijde. Kokervruchten, glad
of gestekeld. (In Nederlandsch Indië inheemsch.)
!5. Calotropis. Bijkroonschubben zijdelings samengedrukt,
aan de basis in een stompen spoor verlengd, aan weerszijden
van den top met een tandje doch zonder aanhangsel aan de
binnenzijde. Kokervruchten, niet gestekeld (in Nederlandsch Indië
inheemsch).
16. Asclepias. Bijkroonschubben hol of kapvormig, van binnen
met een gekromd hoorn- of borstelvormig aanhangsel. Kokervruchten,
niet gestekeld (In Nederlandsch Indië niet inheemsch.)
b. Bloemkroon in den knop ineengedraaid naar rechts dekkend.
Stengels windend.
17. Raphistemma. Bloemkroonschubben lang lihtvormig, zonder
aanhangsels.
t t t Bijkroon dubbel, beide afdeelingen aan de achterzijde van de
meeldradenbuis bevestigd ï).
18. Cynanchum. Bijkroon vliezig, wijd buis-, beker- of ringvormig,
meer of minder diep 5-lobbig, van binnen met 5 zeer
kleine schubjes. Windende bebladërde stengels.
19. Sarcostemma. Bijkroon ringvormig,-met 10 korte kartels
of lobben, van binnen met 5 vleezige, gekielde of min of meer
zakvormige schubben. Klimmende onbebladerde stengels.
Tribus IV. M a r sd e n ie a e . Elk helmhokje in het topgedeelte,
boven de schijf of op de hoogte van deze een stuifmeelklompje bevattend;
hechtlichaampjes met twee horizontale armen, waaraan de
stuifmeelklompjes zijn opgericht, zelden horizontaal uitstaan of neerhangen
; helmbindsel met een aanhangsel. Bloemkroon rad-, klok- of
trompetvormig.
•j- Bijkroon ontbrekend of aan de bloemkroon vastgehecht. Bloemkroon
in den knop ineengedraaid, naar rechts dekkend. Windende
stengels.
') Bij deze groep behooren nog de geslachten Pentatropis R. Br.
en Daemia B. Br. Beide worden in Miquel’s Flora vermeld als misschien
in den Maleischen Archipel voorkomend, de eerste met P.
microphylla R. Br, de andere met D. ex tensa R. Br. Van beiden is
echter geen materiaal bekend. Zij zouden geplaatst moeten worden
in de onmiddellijke nabijheid van Sarcostemma, waarvan beide afwijken
door bebladerde doch eveneens windende stengels. Bij Pentatropis
is de buitenste afdeeling van de bijkroon ringvormig met 5—10
kartels, soms zeer klein of ontbrekend. Bij Daemia is deze meer
ontwikkeld en de lobben of kartels zijn ten getale van 5 en wisselen
dan af met de helmknoppen, of ten getale van 10, in welk
geval 5 kleinere tegenover, 5 groote tusschen de helmknoppen staan.
Beide hebben eene radyormige bloemkroon.
20. Sarcolobus. Bijkroon ontbrekend. Zaden zonder haarkuif.
Armpjes der hechtlichaampjes spiraalvormig gewonden.
21. Gymnema. Bijkroon uit 5 schubben bestaande of ontbrekend.
Zaden met een haarkuif. Armpjes der hechtlichaampjes
recht of gekromd.
•j-j- Bijkroon aan de meeldradenbuis of de helmknoppen bevestigd.
a. Bloemkroonlobben in den knop ineengedraaid en naar rechts
' dekkend, bladeren vliezig of lederachtig, niet vleezig.
| Bijkroonschubben in den vorm van kleine wratjes die onder de
helmknoppen zijn bevestigd.
22. Gongronema. Bloemkroon urnvormig of wijd klokvormig.
Stuifmeelklompjes eivormig langwerpig, niet zeer klein.
§§ Bijkroonschubben grooter en aan de helmknoppen vastgehecht
of geheel ontbrekend.
u. Stuifmeelklompjes zeer klein, kogelvormig of kort eivormig. ■
23. Tylophora. Bijkroonschubben vleezig, zijdelings samengedrukt,
naar binnen vrij hoog met de meeldradenbuis vergroeid.
Bloemkroon min of meer radvormig.
(3 Stuifmeelklompjes groot, peervormig.
24. Marsdenia. Bijkroonschubben plat, opgericht, met de meeldradenbuis
en de helmknoppen vergroeid, meestal met korten
of zelden langen vrijen top. Bloemkroon min of meer radvor-
mig, of urn- of trompetvormig, klein of van middelbare grootte,
paars, geel, groenachtig of bleek.
25. Stephanotis sect. Jasminanthes. Bijkroonschubben plat,
opgericht, aan de achterzijde der helmknopjes vergroeid met vrije
toppen of (bij de Javaansche soort) geheel ontbrekend. Bloemkroon
groot, trompetvormig of min of meer trechtervormig, wit.
26. P ergolaria. Bijkroonschubben opgericht plat, soms zeer
kort,’ aan de basis met de meeldradenbuis vergroeid, en met
vrijen rand en top aan welks binnenzijde een langwerpig aanhangsel
is bevestigd, dat boven de schub uitsteekt. Bloemkroon
trompetvormig; buis eivormig of langwerpig, met smalle lobben.
27. Heterostemma. Bijkroonschubben vleezig, aan den top van
de meeldradenbuis uitgespreid, of een weinig opgericht, van binnen
met wratjes of gekield of met aanhangsels. Bloemkroon
klok- of min of meer radvormig.
28. Asterostemma. Bijkroon bekervormig of min of meer plat,
5-lobbig en onregelmatig getand. Bloemkroon rad vormig.
29. Dregea sect. Wattakaka. Bijkroonschubben vleezig, straals-
wijze uitstaand, ~ van boven vlak met een opgerichte punt, aan
de achterzijde ook in een punt eindigend. Bloemkroon klok-
radvormig.
b. Bloemkroonlobben in den knop klepswijze aaneensluitend. Bla