LXXXY. Apocynaceae. Meeldraden en bloemkroonlobben
meestal 5. Yruchtbladen vrij of Terbonden; stijl aan
den top enkelvoudig, aan de basis vaak gedeeld, onder den
stempel meestal met een breeden harigen of slijm afscheidenden
ring. Yrucht eene bes of steenvrucht of meestal 2 vrije
koker- of bes-vruehten. Bladeren tegenovergesteld, zelden in
kransen of spiralen Planten met een melksap.
-k-^-^-XYI. Asclepiadaceae. Meeldraden en bloemkroon-
lobben meestal 5. Yruchtbladen vrij. Stempel in den vorm
van een boven de stijltoppen liggende schjjf. Hechtlichaampjes
5, tusschen de helmknoppen, aan den rand van de stempel-
schijf gelegen en bij het openspringen der helmknoppen het
stuifmeel uit de naast elkander gelegen hokjes der aangrenzende
helmknoppen medevoerend. Kokervruchten 2. Bladeren
tegenovergesteld. Planten met een melksap.
LXXXYII. Loganiaceae. Meeldraden en bloemkroon-
lobben 4^-5, zelden go . Eierstok 2-hokkig. Zaadlijsten aan
het midden van het tusschenschot of aan de as bevestigd,
met 1, 2 of oo eitjes in elk hokje. Stjjl met eindelingschen
stempel. Doosvrucht, bes of steenvrucht. Bladeren door een
dwarse streep of door steunblaadjes verbonden.
LXXXVIII. Gjentianaeeae. Meeldraden en bloemkroon-
lobben 4—5. Eierstok 1-hokkig, met wandstandige zaadlijsten
of 2-hokkig met aan het tusschenschot bevestigde
zaadlijsten, welke talrjjke eitjes dragen. Stijl met eindelingschen
stempel. Doosvrucht. Bladeren noch door een dwarse streep,
noch door steunblaadjes verbonden. Bitter, waterachtig vocht.
Cohors 8. P O L E M O H IA L E S .
Bloem regelmat ig; bladeren mees tal
afwisselend.
Bloemkroon 4—5-lobbig of geplooid en gaafrandig. Meeldraden
in hetzelfde aantal als de bloemkroonlobben en met
deze afwisselend. Eierstok uit 2, bij sommige Convolvulaceae
en Hydrophyllaceae uit 3—5, in een geslacht der Borragina-
ceae uit 5 vruchtbladen gevormd.
LXXXIX. Hydrophyllaceae. Bloemkroonlobben 4—5 dakpanswijze
dekkend in den knop. Bij het geslacht van Nederlandse!]
Indië eierstokhokjes met talrijke eitjes en 2—3 vrije
stjjlen. Kleine kiem in een vleezig kiemwit.
XC. Boraginaceae. Bloemkroonlobben 4—5, dakpanswijze
dekkend in den knop. Eierstok gevormd uit 2, zelden
uit 5 vruchtbladen, elk met 2 eitjes, 2-hokkig of 4- (zelden
10-) hokkig, meestal meer of minder diep gelobd. Yrucht
uit 2 één- of tweezadige of 4 (zelden 10) éénzadige steenkernen
öf nootjes gevormd. Groote kiem met naar boven
gericht kiemworteltje in een gering kiemwit.
XCI. Convolvulaceae. Bloemkroon meestal in den knop
geplooid, zelden dakpanswijze dekkend. Yruchtbladen metl—2,
zelden 4 eitjes. Yrucht kogelvormig, soms gelobd, meestal eene
doosvrucht, zelden besvormig. Zaden opgericht. Groote kiem
met naar onderen gericht kiemworteltje in een gering kiemwit.
XCII. Solanaceae. Bloemkroon meestal in den knop geplooid,
zelden dakpanswijze dekkend. Eierstokjes met talrijke
eitjes. Kiem in een vleezig kiemwit, tot een cirkel of spiraal
gekromd of recht.
Cohors 9. P E R S O IV A L E S .
Bloem symme t r i sc h of onregelmat ig. E i e r s t o k hokjes
met oo ei t jes of 2 boven elkander .
Bloemkroon meestal onregelmatig of schuin. Achterste
meeldraad kleiner dan de. overigen of tot een staminodium
verkleind of ontbrekend. Eierstokhokjes meestal met oo eitjes
of twee boven elkander.
XCIII. Scrophulariaceae. Eierstok volkomen 2-hokkig;
zaadlijsten in het midden van het tusschenschot bevestigd.
Bebladerde of bladlooze stengels. Zaden meestal eiwithoudend.
Meestal kruiden of heesters, zelden boomen.
XCIY. Orobanchaceae. Eierstok 1-hokkig, met wandstandige
zaadlijsten. Zaden zeer klein, kiemwithoudend. Para-
tische, bladlooze planten.