voor. Zij onderscheidt zich van die van Blume door den niet gaven
en zeer weinig spitsen, doch toegespitsten en tweespletigen top
der bijkroonschubben. In hoeverre de beide door Miquel beschreven
soorten zich, wat den vorm der bijkroonschubben betreft, bij
G. nitida B. Br. aansluiten, wordt door dezen auteur niet vermeld,
en kon ik bij gebrek aan materiaal niet nagaan.
6. F IN LA Y SO N IA Wall.
Kelk kort, 5-deelig, met ei vormige segmenten. Bloemkroon
radvormig, diep 5-spletig, met breede, in den knop
ineengedraaide en naar rechts dekkende lobben. Bijkroonschubben
5, lang priem-draadvormig, dicht achter de
meeldraden geplaatst, aan de basis kort verbreed. Meeldraden
in de keel der bloemkroon bevestigd, met vrije,
draadvormige helmdraden ; helmknoppen ongebaard, in het
midden aan den stempel vastgekleefd en in een breed
en spits omgebogen vlies eindigend. Stuifmeel korrelig,
in elk hokje tot 2 massa’s samengegroeid, tegen de weinig
verwijde toppen der hechtlichaampjes aangedrukt of lang
in de hokjes blijvend. Stempel 5-kantig, met platten top.
Kokervruchten wijd uiteenstaand, dik, naar beide kanten
versmald en met een langsvleugel. Zaden aan den top
met weinige naar achteren gerichte haren, doch overigens
zonder haarkuif.
Hoogklimmende, windende, onbehaarde heester, met
tegenoverstaande, vrij dikke bladeren. Bloemen van middelbare
grootte, geelachtig of paars, bijna zittend aan
losse in tweeën of drieën vertakte, kort gesteelde, in
één der bladoksels geplaatste bijschermen.
Eéne soort, F. obovata Wall., welke in Engelsch Indië o. a. op
Malakka voorkomt.
7. A T H E R A N D R A Decaisne.
Kelkbuis tolvormig, met een deel van den eierstok
vergroeid; lobben 5, uitgespreid, zonder klieren. Bloemkroon
aan den top van de kelkbuis bevestigd, min of
meer radvormig, diep 5-spletig; lobben in den knop
ineengedraaid en naar rechts dekkend, dikwijls fijn toegespitst.
Bij kroon aan de basis ringvormig, van af de
basis der bloemkroon vooruitspringend en dicht tegen den
ring der helmdraden aanliggend, verder in 5 priem-draad-
yormige, vrij lange schubben verdeeld. Meeldraden aan
de basis der bloemkroon bevestigd; helmdraden aan de
basis tot een ring verbonden, van boven vrij en smal in
denzelfden krans afwisselend met groote, opgerichte klieren
of schubjes; helmknoppen om den stempel samenneigend,
spits of in lange draadvormige, dikwijls ineengedraaide
punten verlengd. Stuifmeel korrelig, in elk hokje tot twee
massa’s samenhangend aangedrukt tegen de van boven
verwijde, gesteelde aanhangsels der hechtlichaampjes.
Yruchtbladen van den eierstok voor twee derden in de
kelkbuis weggedoken en aan den buitenkant daarmede
vergroeid. Stempel met platten of bollen top. Kokervruchten
onbekend.
Windende, kortharige of kaalwordende heesters of half-
heesters met dunne takken. Bladeren tegenovergesteld en
kort gesteeld, langwerpig of lancetvormig. Bloemen klein,
in okselstandige en eindelingsche, losse en gesteelde of
gedrongen en nagenoeg zittende bijschermen.
Aantal beschreven soorten 4, op Java, Sumatra en Penang voorkomende.
Door Blume werd bij Atherandra geen melding gemaakt
van de door Bentham en H ooker vermelde klieren tusschen de
helmdraden, ook is op zijne afbeelding daarvan niets te zien.' Bij
onderzoek van een knop uit het materiaal van Blume bleek mij
echter, dat zij ook aldaar als eenigszins meer dan de helmdraden
naar binnen geplaatste lichamen tusschen deze aanwezig waren.
In de Genera Plantarum werd Atherostema met Atherandra
' vereenigd. H ooker heeft het echter in Flora of Brit. India
weder daarvan afgescheiden, o. a. het gemis van de klieren tusschen
de basis der helmdraden als onderscheidingsmerk citeerende. Evenwel
worden deze door Blume juist aangegeven als kenmerk voor
Atherostema. Eene scheiding der geslachten is dus niet gemotiveerd,
doch ook een soortsverschil van Atherostema Javensis BI. met
Atherandra pubescens BI. is niet te oonstateeren. Ook de overige
soorten verschillen onderling weinig en waarschijnlijk heeft H ooker
recht, waar hij Blume’s beide soorten met A. acutifolia Decaisne
vereenigt. De kenmerken door Decaisne aangegeven tot onderscheiding
van A. acuminata Decaisne schijnen mij evenmin voldoende
om er eene soort van te maken.
8. S T R E P T O C A U LO N Wight et Arn.
Kelk zeer klein, 5-deelig, van binnen aan de basis met
5 schubjes. Bloemkroon radvormig, diep 5-spletig; lobben
eivormig, in den knop ineengedraaid en naar rechts dekkend.
Bijkroonschubben 5, omgebogen, aan de basis tegen
de helmdraden aangegroeid en met hen aan de bloem-
kroonbasis bevestigd. Helmdraden 5, draadvormig, met
kleine tandjes in denzelfden krans afwisselend; helm