430 LXXXVI. ASCLEPIADACEAE.
draadvorrnige armpjes verbonden. Stempel schijfvormig,
met eene korte spits in het midden, doch door de vliezige
toppen der helmknoppen grootendeels bedekt. Koker-
vruchten wijd uiteenstaand, dik, ongevleugeld, doch met
vele lange langsribben. Zaden met een haarkuif.
Windende heesters, met ei- of hartvormige, toegespitste,
onbehaarde bladeren. Bloemen in schermvormige, in een
der bladoksels geplaatste, veelbloemige bijschermen.
Aantal soorten 2, in Engelsch- en Nederlandsch Indië. De best
bekende soort werd oorspronkelijk tot Asclepias gebracht, vervolgens
tot Hoya en daarna door Hasskarl, die aantoonde dat
de meer vliezige, in den knop niet klepswijze aaneensluitende
bloemkroon haar van dit geslacht afscheidde tot een afzonderlijk
geslacht Wattakaka verheven. In Bentham en Hooker’s Genera
Plantarum wordt Wattakaka met Dregea vereenigd, hoofdzakelijk
wegens de bloemkroon en zeker stemt deze, evenals de kelk, met
de overeenkomstige organen bij Dregea overeen. Bij de Zuid-
Afrikaansche soort van dit geslacht, Dr. floribunda E. Mey, is
echter de meeldradëhbuis evenals de bijkroon met de basis der
bloemkroon vergroeid; het vrije deel der bijkroonschubben is wel
vleezig, doch heeft geen uitsteeksels. De opgerichte toppen van
de helmknoppen steken ver boven de bijkroonschubben uit en de
langwerpige stempelto_p_ verheft zich nog hierboven. De stuifmeeb
klompjes zijn verder door lange staartjes aan het hechtlichaampje
verbonden en de vruchten zijn gevleugeld. Eene scheiding van
Dregea en Wattakaka schijnt mij dus bij eene revisie der familie
wel te verwachten; ofschoon erkend moet worden dat bij Dr.
Africana Decaisne die het type vormde van Hochstetters geslacht
Pterygocarpus (Pt. Abyssinicus Hochst.) de top van den stempel
niet boven de opgerichte helmknoptoppen uitsteekt.
Door K. Schumann wordt het geslacht Dregea zooals het door
Bentham en Hooker werd opgevat gehandhaafd, doch in drie
secties verdeeld: Sect. Wattakaka. Vruchten met vele lage
langsribben. Stempeltop bultig; Seet. 2 Eu-Dregea. Vrucht met
4 breede vlakke vleugels; stempelknop kegelvormig; Sect. 3. Pterygocarpus.
Vrucht met vele gegolfde en gekrulde vleugels. Behalve
door de verschillen welke Schumann aangeeft, wijkt echter Wattakaka
nog door andere kenmerken van de andere secties af. Om die
reden geven wij niet de beschrijving van het geslacht Dregea,
doch van de sectie Wattakaka.
30. HOYA R. Br.
Kelk klein, 5-deelig, van binnen aan de basis met 5
klieren en met ei- en lancetvormige segmenten. Bloemkroon
radvormig, min of meer vleezig, diep 5-spletig,
met in den knop klepswijze aaneensluitende, bij den bloei
uitgespreide of neergeslagen, dikwijls bolle, lobben. Bijlxxxvi.
asclepiadaceae. 431
kroonschubben 5, vleezig, aan de meeldradenbuis bevestigd,
stervormig uitgespreid, van boven plat, bol ot scngt-
vormig, dik en gevuld of min of meer opgeblazen, van
onderen of van buiten gevoord of naar onderen in 2
spitsen of tanden uitloopend of breeder en met teruggerolde
randen, hol naar onderen of naar achteren, dikwijls
in den binnenboek overgaande in een kiemen boven
den belmknop geplaatsten tand. Meeldraden aan de basis
van de bloemkroon bevestigd; helmdraden tot eene korte
buis verbonden; helmknoppen boven den stempel samenneigend
en in een opgericht of neergebogen vlies eindigend.
Stuifmeelklompjes in elk hokje één, opgericht,
langwerpig of kort, soms met doorschijnende randen.
Stempel met platten top of met een kleine spits in het
midden. Kokervruchten dun of vrij dik, toegespitst, gla .
Windende of op boomen gelijkende kruipende en wortels
slaande heesters, met vleezige of lederachtige bladeren.
Bloemen van middelbare grootte of groot, zelden
klein, aan schermvormige bijschermen, zittend of gesteeld
in één der bladoksels.
Aantal soorten omstreeks 50, in tropisch en subtropisch Azië en
Australië, hoofdzakelijk in den Maleischen Archipel. Dit geslacnt
bevat volgens Bentham en Hooker een aantal soorten, die zeer
sterk van het gewone type afwijken en bij verschillende auteurs
als typen van afzonderlijke geslachten golden, nl de 8eslaJ ^ ten
van Blume Acanthostemma, Cathetostemma, Othostemma, Ploco-
stemma: Bennett’s Cyrtoceros, waarmede Decaisne s Centrostemma
overeenstemt en Wight’s Pterostelma. Het eenige kenmerk dat
al deze groepen vereenigt en van verwanten afscheidt, schijnt mij
de vorm en de knopligging der bloemkroon. Ik houd het dus voor
niet onwaarschijnlijk, dat als bij eene revisie der fainlie ook de
overige kenmerken meer op den voorgrond treden, eene splitsing
van het geslacht weer zal volgen. , *
Bij de opsomming der soorten is de indeelmg in Miquel s Flora
gevolgd voor de soorten, door hem tot het geslacht gerekend. Wij
voegden daarbij alleen de sectie Cyrtoceras, die voor hem een afzonderlijk
geslacht was. Daardoor komt onze rangschikking in
vele opzichten overeen met die in Hooker’s Flora of British India
en Schumann in Engler’ Natürliche Pflanzenfannlien waar evenwel
de secties Sperlingia, Otostemma en Cathetostemma ui de
sectie Eu-Hoya zijn opgenomen. Wij krijgen dus de volgende-
rangschikking :
Sect. 1. Eu-Hoya. Bijkroonschubben horizontaal, van onderen
gevoord. Bloemen zeer groot.