35. Parameria. Kelk met oo klieren. Bloemkroon met een
korte buis en wijde keel; lobben naar links dekkend.
36. Uricola. Kelk zonder klieren. Bloemkroon urn-of kogelvormig;
lobben in den knop gevouwen naar binnen klepswijze
aaneensluitend.
Subtribus 4. Ichnocarpeae. Bloemkroon trompetvormig met
naar rechts dekkende lobben. Vruchtbladen in de bloem geheel
of gedeeltelijk binnen de met de kelkbuis vergroeide schijf besloten
en met deze evenzeer min of meer vergroeid, dientengevolge
schijnbaar onderstandig. Bladeren tegenovergesteld.
37. Ichnocarpds. Kelk zonder of met wéinige klieren. Bloemkroon
met korte buis en lange in den' knop rechts dekkende
van den top neergeslagen lobben. Vruchtbladen aan de basis
of voorbij het midden in de ringvormige buis der schijf weggedoken
en aan den top door de vrije schijflobben omgeven.
Kiem wit overvloedig. Bloemen meestal zeer klein.'
38 Aganosma. Kelk met of zonder priemvormige klieren.
Bloemkroon met korte buis en lange, in den knop rechts
dekkende, doch nagenoeg niet gewrongen lobben. Vruchtbladen
al of niet binnen de schijf besloten en door de vrije schijflobben
gekroond. Kiem wit gering. Bloemen meestal niet klein.
39. E pigynum. Kelk zonder klieren. Bloemkroon met lange
buis en naar rechts dekkende en links gedoomde lobben. Vruchtbladen
geheel binnen de schijf besloten en gekroond door de
5 korte schijflobben die om den stijl samerikomen. Bloemen
meestal niet klein.
Subtribus 5. Eu-Echitideae Bloemkroon trompet- of trechtervormig
; keel zonder schubben; lobben rechts dekkend. Eierstok
vrij van schijf en kelk ’).
1. Bloemkroon trompetvormig, aan de monding niet verwijd.
Bloemen klein of van middelbare grootte.
x. Zaden ongesnaveld.
40. Baissea. Kelk zonder of met 5—10 klieren. Bloemkroon-
lobben langwerpig of lijnvormig naar rechts dekkend, doch
niet gedraaid. Vruchtbladen binnen de schijf besloten.
41. Trachelospermtjm. Kelk met klieren of met schubben.
Bloemkroonlobben langwerpig naar rechts dekkend en links
gedraaid. Vruchtbladen niet binnen de schijf besloten. *)
*) Hooker brengt in zijn Fl, of Br. Ind. tot deze subtribus ook
de beide voorgaande. Dientengevolge neemt hij er ook de geslachten
met kogel- of urn-vormige bloemkroon en die met een schijnbaar
onderstandigen eierstok in op.
K. Schumann neemt ook de tribus der Nerieae, met schubben in
de keel er in op.
(3. Zaden gesnaveld.
42. A nodëndron. Kelk zonder of met weinige, zeer kleine
klieren. Bloemkroonlobben smal, naar rechts dekkend en links
gedraaid. Vruchtbladen binnen de schijf besloten.
43. Rhynchodia. Kelk met oo klieren. Bloemkroonlobben
langwerpig, naar rechts dekkend en naar links gedraaid. Vruchtbladen
niet binnen de schijf besloten.
2, Bloemkroon trechtervormig of trompetvormig met korte, smalle
buis en lange wijde keel. Bloemen groot, meer dan 5 cM.
44. Ohonemorpha. Kelk 5-spletig of-deelig, met een ring van
klieren. Bloemkroon met korte smalle buis. en lange, wijde,
cilindrische keel; lobben naar rechts dekkend en naar links
gedraaid. Zaden met een haarkuif aan den top.
45. Beaumontia. Kelk 5-deelig, met of zonder klieren. Bloemkroon
trechtervormig; lobben naar rechts dekkend en naar
links gedraaid. Zaden met eene haarkuif aan den top.
46. Kickxia. Kelk 5-deelig, met oo klieren of schubben.
Bloemkroon min of meer trechtervormig met smal klokvormige
keel; lobben naar rechts dekkend en nagenoeg niet gedraaid.
Zaad zonder haarkuif aan den top, doch aan de basis verlengd
in een langen naar achteren behaarden stekel.
1. A L LAM A N D A . L.
Kelk 5-deelig, van binnen zonder of aan de basis met
weinige, zeer kleine klieren; slippen lancetvormig, de
buitenste meestal het grootst. Bloemkroon trechtervormig,
met eene van onderen cilindrische buis, die zich plotseling
verwijdt in een klokvormige keel, welke bezet is
met lange, in ge wimper de slippen verdeelde of in lange
wimpers gespleten schubben; bloemkroonlobben breed, in
den knop ineengedraaid en naar links dekkend. Meeldraden
in de keel bevestigd, met zeer korte helmdraden;
helmknoppen lancetvormig, toegespitst, aan de basis kort
pijlvormig, doch zonder aanhangsels aan de hokjes. Schijf
vliezig, dik, onduidelijk 5-lobbig. Eierstok gaaf, 1-hokkig,
met 2 dikke of dunne, wandstandige zaadlijsten; stijl
draadvormig; stempel dik, aan de basis verbreed tot een
ring of neergeslagen vlies en aan den top met een kegelvormige,
kort 2-lobbige spits; eitjes co aan elke zaadlijst
in 2—4 rijen, met een naar boven gericht poortje. Yrucht
eene eivormige, samengedrukte, gestekelde doosvrucht,
die openspringt met 2 kleppen, welke de zaden aan de
randen dragen. Zaden dakpanswijze opeengedrongen, breed