30. Cymaria. Bloemkroon 2 lippig; bovenlip opgericht helm-
vormig, onderlip uitgespreid, 3-spletig. Meeldraden binnen de
bovenlip opstijgend.
1. OCIMÜM L.
Kelk eivormig of klokvormig, in de vrucht neergeslagen,
met een cirkelvormigen of omgekeerd eivormigen
achtersten tand, welks randen in de buis overgaan, terwijl
de zijdelingsche meestal kort en de voorste toegespitst
en soms hoog vergroeid zijn. Blaemkroonbuis meestal
korter dan de kelk, zonder ring aan den binnenkant, meestal
met een schuin klokvormige keel; zoom 2-lippig; bovenlip
gelijkmatig 4-spletig, onderlip slechts weinig langer
neergeslagen, gaaf, plat of flauw gewelfd. Meeldraden 4
didynamisch op de onderlip neergeslagen, doch voorbij
deze uitstekend; helmdraden vrij of de voorste aan de
basis vergroeid, alle naakt of de achterste met een tandje
of een haarbundel aan de basis; helmknoppen ineenvloeiend
1-hokkig, ei-niervormig of ten slotte plat. Schijf opzwellend
tot 1—4 klieren, die even lang zijn of langer
dan de eierstok; stijl aan den top kort 2-spletig met
nagenoeg gelijke slippen. Kootjes ei- of kogel vormig, glad
of fijn gestippeld-rimpelig, in rijpen toestand bij bevochtiging
zich in een dicht slijm hullend.
Kruiden of halfheesters. Bloemen meestal wit, gewoonlijk
klein, in 6- of zelden 10-bloemige schijnkransen, die tot
enkelvoudige of pluim vormige trossen zijn vereenigd, met
gesteelde kleine schutbladen.
Aantal soorten omstreeks^ 40, in de tropische gewesten van de
geheele wereld verspreid.
2. MESONA BI.
Kelk tijdens den bloei klokvormig, vruchtdragend buisvormig
en dwars gerimpeld, neergeslagen 2-lippig, met
vliezige lippen, waarvan de bovenste B-spletig, de onderste
gaaf-afgeknot is. Bloemkroonbuis kort, met klokvormige
keel; zoom 2-lippig, met brcede, afgeknotte of 4-tandige
bovenlip en een weinig langere, gave, langwerpige en uitgeholde
onderlip. Meeldraden 4, neergeslagen, met vrije
helmdraden, waarvan de achterste een tandje dragen;
helmknoppen ineenvloeiend 1-hokkig. Schijf aan den voorkant
tot eene klier opzwellend. Nootjes eivormig of langwerpig
glad of fijn rimpelig gestippeld.
Opgerichte of wijd vertakte kruiden, met kleine kort
gesteelde bloemen in veelbloemige tot eindelingsche pluimen
verbonden schijnkransen, welke dikwijls gekleurde
afvallende schutbladen hebben.
Aantal soorten 3, in tropisch Azië, waarvan ééne. M. palustris
BI., op. Java vobrkomt.
3. ACROCEPHALUS Benth.
Kelk tijdens den bloei eivormig, vruchtdragend verlengd,
buisvormig, aan de basis bultig, aan den top 2-lippig met
een gave of getande bovenlip en een gave of uitgerande
of 4-tandige onderlip. Bloemkroonbuis kort met wijde
keel; zoom 2-lippig; bovenlip kort, nagenoeg gelijk 4-
spletig of met 2 lobben hooger vergroeid; onderlip, gaaf,
een weinig langer ; soms alle lobben nagenoeg gelijk. Meeldraden
4, neergeslagen; helmdraden vrij, zonder tandjes.
Schijf van voren tot een kleine klier opgezwollen. Stijl
aan den top kort 2-spletig. Nootjes ei vormig of samengedrukt,
glad-
Meestal éénjarige, stijve kruiden. Bloemen klein, blauw
of paars zelden wit, in schijnkransen die meestal kogelvormige,
zelden cilindrische hoofdjes vormen, welke aan
de basis bij wijze van omwindsel meestal twee of vier
soms gekleurde schutbladen dragen.
Aantal soorten 10, waarvan 9 in Afrika voorkomen en ééne A.
capitatus Benth., in geheel Engelsch en Nederlandsch Indië wordt
aangetroflën.
4. MOSCHOSMA Reichenb.
Kelk ei- of klokvormig, vruchtdragend neergeslagen,
en een weinig verlengd; achterste tand of B achterste
tanden een weinig grooter dan de andere, met niet of
weinig afloopende randen; voorste en zijdelingsche tanden
nagenoeg gelijk. Bloemkroonbuis binnen den kelk besloten
of er kort boven uitstekend, met klokvormige keel
en nagenoeg 2-lippigen zoom of met korte nagenoeg gelijke
lobben, waarvan de beide achterste soms hoog vergroeid
zijn en de voorste langer en plat of hol is. Meeldraden
4 didynamisch, neergeslagen, met vrije helmdraden zonder
tandje; helmknoppen ineenvloeiend-éénhokkig, ten slotte
plat uitgespreid. Schijf gelijk of aan den voorkant tot