25. TA B E R N A EM O N TA N A L.
Kelk meestal kort, diep of tot het midden 5-lobbig of
5-deelig, van binnen aan de basis of onder de lobben
met weinige of talrijke klieren; lobben stomp in den
knop dakpanswijze dekkend. Bloemkroon trompetvormig
met cilindrische,, bij de meeldraden min of meer verwijde
buis en onbeschubde keel ; lobben in, den knop
naar rechts ineengedraaid en naar links dekkend. Meeldraden
binnen de buis besloten ; helmknoppen langwerpig,
min of meer pijlvormig, zeer spits, altijd vrij van den
stempel; helmhokjes verdeeld in- een binnen- en buitenvakje,
het eerste geheel, het laatste- bijna tot den voet
gevuld of met een zeer kort steriel gedeelte, dat echter
niet van het helmbindsel is afgebogen. Schijf soms dik
of ringvormig, doch meestal geheel ontbrekend. Yrucht-
bladen in de bloem vrij of gemakkelijk te scheiden;: stijl
kort of lang; stempel ei- of knotsvormig, naakt of nabij
de basis in een ring of vlies verwijd, met eene meestal
lange, zeldzamer korte, kegelvormige, 2-deelige punt;
eitjes- in elk vruchtblad meestal qo , in vele rij.en. Ten
slotte openspringende bes- of kokervruchten met vleezigen
wand, bijna altijd menierood, langwerpig rolrond of min
of meer bolvormig, teruggekromd, dikwijls in de lengte
geribd. Zaden omhuld door een vleezig uit de zaadlijsten
en zaadstrengen gevormd, purperrood, zaadrokachtig vrucht-
moés, ei vormig of langwerpig, min of meer rolrond of
samengedrukt, glad gestreept of rimpelig, bij den navel
diep gevoord; zaadhuid vliezig; kiem wit vliezig, glad of
licht uitgevreten; zaadlobben eivormig; kiemworteltje
kort of vrij lang-,
Boomen of heesters, meestal onbehaard. Bladeren tegenovergesteld,
dun of lederachtig, vinnervig, bij de meeste
soorten met een intrapetiolair steunbladachtig verlengsel
aan den- bladvoet, soms met vooruitspringende lijsten
tusschen de tegenoverstaande bladvoeten. Bloemen wit
of geelachtig, klein of vrij groot, in weinig vertakte
eindelingsche of door ontwikkeling van slechts een der
zijknoppen in de hoogste bladeren, schijnbaar okselstan-
dige of zijdelingsche bijschermen.
Aantal soorten omstreeks .110, in de tropische gewesten der
beide halfronden.
26. VALLARTS Burm.
Kelk 5-deelig,. van. binnen met. of zonder klieren, met
smalle slippen. Bloemkroon kort trompet- of min of meer
radvormig., zonder schubben in de keel; lobben breed-,■
in den knop ineengedraaid- en naar' rechts dekkend.
Meeldraden boven in de bloemkroonbuis bevestigd^ met
uiterst korte of knotsvormige helmdraden;' helmknoppen
half boven de bloemkroon uitstekend,, toegespitst, om den
stempel tot een kegel samenkomend en in het midden
met. dezen samenhangend,, aan de basis van het helmbindsel
met een- vleezigen, meer of minder duidelijken
knobbel voorzien; helmhokjes. aan de basis in- korte,-
stijve aanhangsels verlengd. Schijf ring- of napvormig,
met. 5 lobben of: schubben. Yruchtbladen in den eierstok
2, eerst vergroeid of reeds vóór den bloei vrij, lang.- en
zachtharig;. stijl draad vormig, zachtharig,;. stempel dik,
nabij de basis onduidelijk geringd, met eene ter nauwer-
nood 2-löbbige spits;, eitjes in. elk vruchtblad talrijk-
Kokervruchten, langwerpig, toegespitst,, bij ééne soort
volgens- Kurz slechts een van beide tot ontwikkeling
komend, anders eerst samenhangend en later uit elkander
gespreid, bij droging in 4 kleppen splijtend. Zaden
in 2 rijen, eivormig, toegespitst of gesnaveld', samengedrukt
met eene haarkuif aan deu top; kdemwit in geringe
hoeveelheid; zaadlobben plat, bladachtig;, kiemworteltje
naar boven gericht.
Windende of recht opstaande heesters met tegenovergestelde,
uiteenstaand vinnervige, fijn gestippelde bladeren
en witte,, op die van Solcmum gelijkende bloemen,,
welke tot vorkswijze vertakte bijschermen of weinig-
bloemige bundels vereenigd,. geplaatst zijn in of in de
nabijheid der bladoksels,. doch steeds in één oksel van
elk bladpaar.
Aantal soorten 5 of 6, in Nederlandsch en. Engelsch Indië. Van
de 3 soorten, die Miquel in zijne Flora1 vermeldt,, zijn volgens
Hooker 2 als synoniemen, te beschouwen, terwijl een derde, waarvan
in het werk van Bentham geen melding gemaakt wordt, door
Miquel slechts met eenigen twijfel tot het geslacht wordt gerekend-
De beide, later in Hooker’s Flora' beschreven, op Malakka voor.
komende soorten, onderscheiden zich van de overige doordat zij
seen windendfe stfeneelk hebben.