horridum Dun. (Timor.)
impar Warb. N. (Guinea.)
incanum Scheff. (N. Guinea.)
involucratum BI. (Maleische Archipel.)
Melongena L. — S. Trongum Poir. — S. undatum Lam. —
S. Pseudo-undatum BI. — S. pressum Dunal. (In tropische
gewesten gekweekt.)
Indicum L. — S. Nelsonïi Zipp. — S. Junghuhnii Miq. —
S. agreste Roth. — S. canescem BI. (In tropische gewesten.)
Poka Dun. (Java.)
pulomare Scheff. (N. Guinea.)
sarmentosurn Nees. — S. Jacquinii Miq. (Maleische Archipel.)
torvum Sw. — S. Pseudo-saponaceum Bl. -ff S. amoenum
Jungh. (In tropische gewesten.)
trilobatum L. (In tropisch Azië.)
xanthocarpum Schrad. et Wend.1. (In tropische gewesten.)
3. Cvphomandra Sendtn.
betacea Sendtn. (Uit Zuid-Amerika, in West-Java verwilderd.)
4. Capsicum L.
annuum L. (Evenals de volgende uit Amerika afkomstig,
in Nederlandsch Indië gekweekt.)
longum D
conoides MUI.
minimum Blanco. — C. fastigiatum BI.
frutescens L.
bicolor Jacq.
pyramidale MUI.
grossum Willd.
5 . PH ySA L is L.
minima L. — Ph. divaricata Don.— Ph.pubescens Wight.
var. Indica Clarke '■— Ph. Indica Lam. — Ph. pseudo-
angulata BI. — Ph. angulata Wall. (Tropisch Azië,
Afrika en Amerika.)
Peruviana L. — Ph. pubescens Don. (Gekweekt.)
angulata L. (Gekweekt o. a. op Celebes.)
Tribus II. Atropeae.
6. L ycium L.
Chinense MUI. — L. Trewianum Roem. et Schuit. (In
Nederlandsch Indië gekweekt.)
Tribus III. Hyoscyameae.
7. Datura L^
fastuosa L. (In Nederlandsch Indië algemeen.)
var. alba. D. alba Nees. (In Nederlandsch Indië
algemeen.)
Metel. L. (Tropisch Amerika, in Nederlandsch Indië ingevoerd.)
Stramonium L (Uit Amerika over de geheele wereld verspreid.)
ferox L. (In Europa, vandaar in Nederlandsch Indië ingevoerd.
8. HïOscyAMUS L.
niger L. (Nederlandsch Indië.)
Tribus IY. Cestrineae
9. Cestrum L.
foetidissimum Jacq. (Alle uit Amerika, op Java in tuinen
gekweekt.) .
aurantiacum Lindl.
diurnum L.
elegans Schlecht.
Moritzi Dun.
Parqui l'Hér.
pendulinum Jacq.
10. Nicotiana L.
Tabacum L.
var. Virginica Comes. — N. Virginica Agardh.
var. fruticosa Comes. — N. früticosa L.
rustica L.
Langsdorfii Weissm.
plumbaginifolia Viv.
suaveolens Lehm.
(Alle uit Amerika, in Nederlandsch Indië gekweekt.)
Fam. x c i i i . SCROPHULARIACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant., II, p. 913. — Miquel, Fl. Ind.
Bat. II, p. 672. — Sumatra, 562. — Baill, Hist. PI. IX, p. 360i|pft
v Wettstein in Engl. u. PraNtl, Nat. Pflanzenfam. Lief. 65, 67,
83 (Th. IV, Abth. 3b.) — TTookèr, Icones Plantarum, t. 1197. —
Hoorders en Valeton, Bijdrage tot de kennis der boomsoorten van
Java, No. 1. 1894, p. 77. Stapf in Trans. Linn. Soc. Vol. IY,
Pars II. (1894) p. 210. t. XVI.
Bloemen tweeslachtig, meestal onregelmatig. Kelk
onderstandig, blijvend, met klokvormige, buisvormige of
zeer korte kelkbuis of uit vrije kelkbladen bestaande,
tanden, lobben of segmenten 5, zelden 4, in den knop
klepswijze aaneensluitend of dakpanswijze dekkend of
reeds vóór den bloei vrij., Bloemkroon vergroeidbladig,
nu eens met zeer korte buis en daardoor rad- of wijd
klokvormig, dan met eene lange, cilindrische of buikvormige
buis of naar boven verwijd; zoom 5—4-lobbig,
zeer zelden 6—8-lobbig; of met gelijkmatig uitgespreide