dra BI. var. angustifolia Zoll, et Mor. — Tournefortia
glabra Zoll. (Java.)
6. Heliotropium L.
1) Indicum L. — H. anisophyllum Beauv. — H. parvißo-
rum Beinw. — Triaridium Indicum Lehm. — Triari-
dium amsophyllum Don. — Beliophytum Indicum DC. —
Beliophytum velutinum DC. (Geheel Indië.)
supinum L. — Piptoclaina supina Don. — Lithospermum
heliotropoides Forsk. (Zuid Europa, West Azië, Noord-
tropisch Afrika. Engelseh Indië.) j
var. Malabarica Clarke (Engelsch en Nederlandsch (?) Indië.)
Curassavicum L. (Uit tropisch Amerika, op Java verwilderd.)
Peruvianum L. (Uit tropisch Amerika, op Java in tuinen.)
ovalifolium Forsk. — H. Coromandelianum Wight. —
H. tomentosum Poir. — H. polystachyum Poir. — P.
Kunzei Lehm. — IJ. gracile Br. — //. obovata Don. —
H. Syenites Spr. — H. Brocchianum Vis. — H. Nilo-
ticum DC. (Tropisch Azië, Afrika, Australië.)
bracteatum DC. — //. foliatum Br, — 11. ramosum
Boxb. — H. cyrtostachyum Mig. (Java, Engelsch Indië,
Australië .)__
Eichwaldi Steud. — //. ellipticum Led. — H. strictum Led.
H- macrocarpum Guss. — H. Europaeum. Aitchinson
(haud L.) (West- en Centraal Azië, Australië, ook Nederlandsch
Indië ?)
paniculata Br, —- //. linifolium Lehm. — H. Zeylanicum
Heyne (hand. Lam.) — Cynoglossum Zeylanicum Wight
(Engelsch Indië, Siam, Australië, ook Nederlandsch Indië?)
strigosum Willd (Engelsch Indië, Malakka, Australië, ook
Nederlandsch Indië?)
Tribus IV, B o r a g i n e a e .
7. Cynoglossum. L.
Javanicum Thunb. — Echinospermum Javanicum Lehm. —
Myosotis Javanica Sw. — Bochelia Javanica Boem,'et
Schuit. — C. Borbonica Hassk. (Java.)
8. Lithospermum L.
Zollingeri DC. (Java.)
Borneensis. — Havilandia Borneensis Stapf. (Borneo.)
9. ZoELLERiA Warb. (N. Guinea.)
U Yan al deze soorten alleen de eerste in ’s Rijks Herbarium.
Fam. XCI. CONVOLVULACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. II, p. 865. — Miq. Fl. Ind. Bat.,
II, p 582 (Convolvulaceae) II, p. 631. (Cuscuteae) Sum. p. 560 (Con-
volvulaceae.) — Baill, Hist. PI. X, p. 305. — Hook, Fl. Br. Ind,
IV p. 179._Peter in Engl. u, Prantl, Nat. Pftanzenfam. Lief.
68! (Th. IV. Abth. 3.) — Hallier f . in Engl. Jahrb. XVI. p. 453.
__XVIII. p. 81.__Hallier f . in Verslag va n ’ s Lands Plantentuin
1895. p. 125. Hallier f . in Buil. de VHerb. Boiss. V. 1897. p.
378 — Hallier f . in Ann. Buitenz. XIV. 2. p. 252. Hallier f .
in Buil. de VHerb. Boiss. V. p. 738. — H allier f . in Hoorders
Enum. PI. Celeb.
Bloemen regelmatig, tweeslachtig, zelden door mislukking
gemengdslachtig. Kelk onderstandig, 5-tallig,
meestal met vrije of alleen van onderen verbonden, sterk
dakpanswijze dekkende kelkbladen, zelden (bij eenige
soorten van Cuscuta) vergroeidbladig, met smal dakpanswijze
dekkende slippen. Bloemkroon vergroeidbladig, trechtervormig,
buis- of trompetvormig, klokvormig of zelden
min of meer radvormig; zoom soms 5-lobbig, met in den
knop naar binnen gevouwen, klepswijze aaneensluitende
of zelden dakpanswijze dekkende lobben, doch meestal
5-kantig en schijnbaar breed 5-lobbig, waarbij de lobben
door dubbel gevouwen plooien zijn verbonden. Meeldraden
5, nabij de basis of zelden boven het midden van de
bloemkroonbuis bevestigd, met de lobben afwisselend,
gelijk of ongelijk, doch alle volkomen ; helmdraden draadvormig
of aan de basis verbreed; helmknoppen eivormig,
langwerpig of lijnvormig, aan de rugzijde boven de basis
of nabij het midden bevestigd; helmhokjes evenwijdig,
vrij, naar binnen of zijdelings door langsspleten openbarstend.
Schijf onder den eierstok, ringvormig, met gaven
of golvenden rand, nu eens sterk ontwikkeld, dan weder
onduidelijk of geheel ontbrekend. Eierstok bovenstandig,
met eene breede basis, meestal uit 2 zelden uit 3,^ 5
of meer (niet bij de geslachten van Nederlandsch Indië)
vruchtbladen bestaande, met evenveel hokjes als vrucht-
bladen of waar de hokjes door valsche tusschenschotten verdeeld
worden, met evenveel hokjes als eitjes; stijl einde-
lingsch of tusschen de eierstok-lobben ingeplant, enkelvoudig
of 2-spletig met gave of 2-spletige takken, zelden
2 vrije stijlen, of geheel ontbrekend; stempels evenveel