de buis besloten staminodiën verminderd. Stijl kort, aan
den top overgaande in den uit twee plaatjes bestaanden
stengel; eitjes talrijk. Doosvrucht klein, kogel- of eivormig,
zeer weinig gegroefd, hokverbrekend openbarstend,
met gave of zelden 2-spletige kleppen die in het midden
het tusschenschot dragen, waaraan de zaadlijsten zijn vastgehecht.
Zaden klein, met wratjes bezet.
Onbehaarde dunne, soms draadvormige planten met
tegenovergestelde bladeren, die om de basis van den
stengel klein en tot elkander genaderd zijn en langs den
stengel zeer klein zijn en ver uiteen staan. Bloemen klein
of middelmatig, aan draadvormige, dunne stengels in de
oksels alleenstaand of de hoogste tot trossen vereenigd.
Aantal soorten omstreeks 7, in tropisch Afrika, Azië en Australië,
hiervan 2, D. junceum Ham. en D. nudicaule Ham. in Neder-
landseh Tndië.
11. A R TA N EM A Don.
Kelk 5 -deelig, met kruidachtige toegespitste breede,
in den knop breed dakpanswijze dekkende segmenten.
Bloemkroonbuis lang, wijd; bovenlip buiten gelegen,
opgericht, breed, uitgerand; onderlip uitgespreid,
3-spletig. Volkomen meeldraden 4, tweemachtig, de
beide achterste in de buis besloten, met korte draadvor-
mige helmdraden, de voorste onder de keel bevestigd,
met boogswijze gekromde lange helmdraden, die een
breed aanhangsel hebben onder de basis en onder de
bovenlip samenneigen; helmknoppen paarswijze genaderd
of samenhangend; helmkokjes aan den top samenvloeiend,
Stijl aan den top met twee plaatjes, die aan de binnenzijde
de stengelkliertjes dragen; eitjes talrijk; Doosvrucht
kogelvormig, schotverdeelend opeubarstend met gave min
of meer vliezige kleppen, waarbij zij het breede tusschenschot
ontblooten, dat aan haar evenwijdig is en de zaadlijsten
draagt. Zaden talrijk met netvormig gerimpelde
zaadhuid.
Opgerichte kruiden, aan de stengelkanten en de bovenvlakten
der bladeren ruw, overigens kaal. Bladeren
tegenovergesteld, gaaf of gezaagd. Bloemen groot, aan
trossen aan de toppen der takken in de oksels van schutbladen
alleenstaande.
XCIII. SCROPHUL ARIACEAE. 548
Aantal soorten 3, welke in tropisch Azië, en Australië voorkomen
en waarvan er 2, A. sesamoides Benth,, en A. angustifolium
Benth. in het gebied onzer Flora voorkomen. Eerstgenoemde soort
werd ook genoemd als eene soort van Diceros Pers.
12. TO R EN IA L.
Kelk buisvormig, geplooid of 3—5-vleugelig, aan den
top schuin 3—5-tandig of 2-lippig. Bloemkroonbuis cilindrisch
of meestal naar boven verwijd; bovenlip in den
knop buiten gelegen, wijd, hol, uitgerand of 2-spletig ;
onderlip grooter uitgespreid, met 3 breede, nagenoeg
gelijke lobben. Volkomen meeldraden 4, de achterste
in de bloemkroon besloten, met helmvormige meeldraden,
de voorste in de keel bevestigd met lange boogswijze
gekromde onder de bovenlip samenneigende helmdraden,
die aan de basis van een tand- of draad vormig aanhangsel
zijn voorzien; de voorste paarswijze dicht genaderd
of samenhangend; helmhokjes aan den top meestal samenvloeiend.
Stijl aan den top min of meer duidelijk tot
2 plaatjes verbreed, die aan de binnenzijde de helmklier-
tjes dragen; eitjes talrijk. Doosvrucht langwerpig, niet
grooter dan de kelk, schotverbrekend openbarstend, waarbij
de dunne gave kleppen, het aan haar evenwijdige tus-
schenschot, dat de zaadlijsten draagt, ontblooten. Zaden
talrijk, niet rimpelig.
Kale, zachtharige of ruigharige kruiden met tegenovergestelde,
gave, gekartelde of gezaagde bladeren. Bloemen
in gering aantal aan korte, bundelvormige of zelden lange
eindelingsche trossen zonder schutblaadjes.
Aantal soorten omstreeks 20, in tropisch Azië, Afrika en Amerika.
Men verdeelt ze in twee secties: Sect. 4. Tridens met
breeden, 3-vleugeligen kelk; Sect. 2. Nortenia met 5-kantigen,
2-lippigen kelk. Van beide komen soorten in Nederlandsch Indië
voor.
13. V A N D E L L IA L.
Kelk nu eens 5-deelig met lijnvormige slippen, dan
weder kort buis-klokvormig, 5-tandig, met dunne ribben.
Bloemkroonbuis cilindrisch of naar boven weinig verwijd;
bovenlip in den knop buitenliggend, opgericht, breed,
hol, uitgerand of kort 2-spletig; onderlip grooter, uitgespreid,
met 3 breede, nagenoeg gelijke lobben. Achterste
meeldraden 4, volkomen, in de bloemkroonbuis bevestigd,