gespreide kruiden. Bladeren tegenovergesteld of zelden
verspreid. Bloemen van middelbare grootte of vrij klein,
wit, rosé, oranje, rood of groenachtig, eindelingsch of in
één der bladoksels op een gesteeld schermvormig bij scherm,
meestal veelbloemig.
Aantal soorten omstreeks 60, hoofdzakelijk in Noord-Amerika en
Mexico, doch waarvan ééne soort, A. Curassavica L., zoowel in de
gematigde streken als in de tropische gewesten ingevoerd is.
17. R A PH IST EM M A Wall.
Kelk diep, 5-spletig of 5-deelig, van binnen aan de
basis met 5 klieren met eivormige of langwerpige segmenten.
Bloemkroon min of meer klokvormig, 5-spletig,
met wijde buis en met uitgespreide, in den knop ineen-
gedraaide en naar rechts dekkende lobben. Bijkroon-
schubben 5, vliezig, aan de basis met de meeldraden buis
vergroeid, aan den top eindigend in een lijnvormig tongetje,
dat wel tweemaal langer is dan de stempelzuil.
Meeldraden aan de basis der bloemkroon bevestigd; helm-
draden tot eene korte buis verbonden; helmknoppen
eindigende in een naar voren gebogen vlies. Stuifmeelklompjes
in elk hokje één, langwerpig, onder den top
van het hokje bevestigd, niet aamengedrukt, aan vrij
lange staartjes hangend. Stempel met neergedrukten top
in het midden plat of met eene korte en stompe spits.
Kokervruchten dik, toegespitst, glad. Zaden met eene
haarkuif.
Onbehaarde windende heesters, of halfheesters, met
tegenoverstaande vliezige bladeren. Bloemen groot, wit,
aan een langen stengel, in één der oksels verbonden tot
schermvormige bij schermen.
Aantal soorten 2, in Nederlandsch en Engelschlndië. De Javaan-
sche Raph. Hooperiana Decaisne verschilt van de Engelsch Indische
Raph. pulchellum Wall. door de tweemaal kleinere bloem, die soms *
alleen wit, soms wit met purperen strepen is. Decaisne geeft op
dat de bloemkroonslippen neergebogen zijn. Dit bleek mij niet uit
het Herbarium-materiaal.
18. OYNANOHÜM L.
Kelk 2-deelig, van binnen aan de basis met 5—10
klieren, zelden zonder klieren, met spitse slippen. Bloemkroon
min of meer radvormig, diep 5-spletig, lobben
langwerpig of afgerond, gewoonlijk in den knop ineengedraaid
en naar rechts dekkend, zelden klepswijze aaneensluitend
of naar links dekkend. Bijkroon vliezig, aan
de meeldradenbuis bevestigd of bekervormig of wijd klokvormig
of bijna buisvormig vliezig of vleezig, nagenoeg
gaaf, getand, kort 5—10 lobbig of zelfs bijna 5-deelig,
waarbij de deelen slechts door een smallen rand samen-
hangend (Vincetoxicum) öf nap- of aan de basis ringvormig,
met 5 lancetvormige of lintvormige, tegenover
de helmknoppen geplaatste en met een schubje aan de
binnenzijde voorziene lobben, waartusschen zich soms niets,
soms 2 tandjes of 1 kleine lob bevindt (Cynanchum).
Meeldraden aan de basis der bloemkroon bevestigd, met
vliezigen, naar voren gebogen top. Stuifmeelklompjes in
elk hokje één, eivormig-langwerpig, niet samengedrukt,
onder den top bevestigd, hangend. Stempel in het midden
bol of kort kegelvormig, soms 2-spletig. Kokervruchten
dik, toegespitst, kort. Zaden met eene haarkuif.
Opgerichte of windende kruiden of heesters, met tegenoverstaande,
zelden in kransen geplaatste bladeren. Bloemen
klein, groen of purperachtig, in okselstandigë, schermvormige
of tros- en pluimvormige bijschermen.
Aantal soorten omstreeks 100, deels in gematigde, deels in tropische
gewesten in de beide halfronden. Door Bentham en Hooker
werd Vincetoxicum, zonder schub- of lintvormige aanhangsels aan
de binnenzijde der bijkroonschubben van Cynanchum met dergelijke
aanhangsels afgescheiden. Door H ooker in Flora of Brit. India
werd deze scheiding als kunstmatig verworpen. In het eerste geslacht
was ook Cynoctonum met bekervormige bijkroon opgenomen,
waartoe al de soorten van Nederlandsch Indië behooren. Bij deze
is de bekervormige bij kroon samengesteld uit 5 breedere tegenover
de meeldraden geplaatste en 5 smallere, daarmede afwisselende
lobben, die meestal door plooien met elkander verbonden zijn. Een
6-tal soorten bijna alle van Java is voor Ned. Indië bekend.
19. SA ROOSTEMM A R. Br.
Kelk klein, diep 5-spletig, aan de binnenzijde der basis
met 5 kleine klieren of zonder klieren en met min of
meer spitse lobben. Bloemkroon min of meer radvormig,
diep 5-spletig, met breede, in den knop ineengedraaide
en naar rechts dekkende lobben. Bijkroon meestal dubbel;
de buitenste krans ringvormig of bekervormig, vliezig,
aan de meeldradenbuis bevestigd en korter dan deze,