In Nederlandsch Indië wordt een tweetal soorten vermeld, L. Indi-
cum TInvalt., en L. cristatum Gris., beide met witte bloemen. Die
van de eerste zijn grooter en liebben in franjes verdeelde bloem-
kroonlobben, terwijl de zaden nagenoeg glad zijn. Die van de
tweede hebben onverdeelde bloemkroonlobben en de zaden zijn
ruw. Het schijnt dat beide soorten vaak met elkander verward
zijn, ook wegens de onjuistheid van Grisebach’s beschrijving in
D C. Prod. IX.
GENTIANACEAE VAN NEDERLANDSCH INDIË.
Tribus I. E x a c e a e .
1. C O T Y LA N T H E R A BI.
tenuis BI. (Java.)
2. Exactim L.
bicolor Boxb. — E. sulcatum Boxb. (Miq. Fl. Ind. Bat.
p. p.) — tricolor Zoll, et Mor. — Paracelsea amoena
Zoll. (Java.)
tetragonum Boxb. — E. sulcatum Boxb. (Miq. Fl. Ind.
Bat. p. p.) (Java, Sumatra.)
var. stylosa Clarke. — E. Horsfieldianum Miq. — E. chi-
ronioides Gris. (Java, Sumatra, Borneo, Malakka.)
Tribus II. Chironieae.
3. ËNICOSTEMHA Bl.
littorale El. — Gentiana verticillata L. — G. verticillaris
Betz. CêfiExacum hyssopifolium Willd. — Exacum verticillata.
— Ericoila verticillata Borkh. — Hippion hyssopifolium
Spr. — Hippion verticillatum Spr. — Hippion
littorale Bl. — Hippion orientale Balz. — Cicendia hys-
sopifolia W. et A. — Slevogtia verticillata Don. —- Sl.
orientale Gris — Sl. occidentalis Gt~is. — Sl. maritima
Dalz. — Adenema hyssopifolium Don. (Geheel Indië.)
4. Hoppea Willd.
dichotoma Willd. — Pladera pusilla Boxb. — ff. pusilla
Vahl. — Canscora pusilla Boem. et Schult. (Ned. Indië?)
5. Canscora Lam.
diffusa Br. — C. Lauri Wight. — Orthostema erectum
Br, — 0. Hugelii Gris. — Pladera virgata Boxb. —
Cobamba dichotoma Blco. (geheel Indië.)
macrocalyx Miq. (Java.-)
Tribus III. Sweertieae.
6. Crawfurdia Wall.
Blumei Don. — Cr. trinervis Hassk. — Tripterospevmum
trinerve Bl. (Java.)
7. Gentiana L.
quadrifaria Bl. — Ericala quadrifaria Don. — G. laxi-
caulis Zoll. (Engelsch Indië, China, Java.)
recurvata Clarke (Sumatra, Sikkim.)
8. SWEERTIA L.
Javanica Bl. — Ophelia Javanica Hassk. (Java.)
coerulescens. — Ophelia coerulescens Zoll. (Java.)
oxyphylla. — Ophelia oxyphylla Miq. (Java.)
Tribus IV. Menyantheae.
9. Limnanthemdm Gmel.
Indicum Thw. — L. calycinum Miq. (Geheel Indië.)
cristatum Gris. (Geheel Indië.)
F a m . l x x x ix . HYDROPHYLLACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. II, p. 825. (Hydroleaceae). —
Miquel, Fl. Ind. Bat. II, p. 633. — Hook. f . Fl. Br. Ind. IV, p.
133. — Peter in Engl. u. P rantl. Natürl. Pflanzenfam. Dief. 85
(Th, IV, Abth. 3a).
Bloemen tweeslachtig, regelmatig. Kelk onderstandig,
diep gedeeld, met 5, zelden oo , in den knop dakpanswijze
dekkende, gelijke of ongelijke (de buitenste het grootst)
lobben of segmenten, soms met aanhangsels in de lobben,
Bloemkroon vergroeid, trechter-, trompet-, klok- of radvormig,
zoom met 5, zelden oo, in den knop dakpanswijze
dekkende of zelden ineengedraaide lobben. Meeldraden
evenveel als bloemkroonlobben, meestal nabij de
basis in de buis bevestigd, boven de bloemkroon uitstekende
of daarbinnen besloten met de lobben afwisselende,
helmdraden draadvormig, soms aan de buis verbreed of
met aanhangsels of met de schubben of plooien der
bloemkroon afwisselend; helmknoppen eivormig, langwerpig
of lijnvormig, aan de rugzijde bevestigd, bewegelijk,
met 2 evenwijdige hokjes, die door langsspleten openbarsten.
Weinig ontwikkelde, soms ontbrekende, hypogi-
nische schijf. Eierstok bovenstandig, nu eens 1-hokkig,
met vrije of wandstandige zaadlijsten, dan weder door
het samenkomen in de as schijnbaar 2-hokkig of (bij het
geslacht van Nederlandsch Indië) volkomen 2-hokkig met
vliezige aan het tusschenschot vastgegroeide zaadlijsten;
stijl draadvormig, naar boven 2-spletig of zelden onverdeeld
of stijlen 2 van de basis af vrij; stempels einde-
lingsch, klein of knopvörmig; eitjes aan elke zaadlijst