Boomen of heesters, kaal, viltachtig behaard of lang-
zachtharig. Bladeren tegenovergesteld, meestal tandvor-
mig samengesteld, met 8^-7 gesteelde, gaafrandige of
getande, lederachtige of vliezige blaadjes, zelden l-b!adig
of werkelijk enkelvoudig. Bladsteel soms gevleugeld. Bijschermen
nu eens kort en dicht, dan weder los en wijd
uitstaande, al of niet gesteeld in de bladoksels of ver-
eenigd tot een eindelingschen tros- of bloeispietsachtigen
of lossen pluim, die zelden tot een hoofdje is samengetrokken.
Bloemen wit, blauw, paars of geelachtig.
Schutbladen meestal zeer klein, zelden lijnvormig en
langer dan de kelk.
Aantal soorten omstreeks 60, in de warmere gewesten van de
beide halfronden wijd verspreid, eenige weinige ook in de gematigde
streken van Azië en Zuid-Europa. Het geslacht wordt door
Briquet in Engler’s P fla n z en fam ilie n verdeeld in vier secties,
waarvan slechts ééne, sect. Agnus Castus, met bekef- of klokvor-
migen kelk en met rechte of teruggeslagen bovenlip der bloemkroon
in Nederlandsch Indië vertegenwoordigd. is. De meeste van
de daar voorkomende soorten behooren tot de groep Termincdes,
waar de bijschermen in èindelingsehe pluimen staan, minder tot
de A x illa re s, waar de bijschermen enkelvoudig zijn of alleen in de
bladoksels staan. De soort welke de sectie Glossocalyx vormt, is
gekenmerkt door den 2-lippigen, diep 3-spletigen kelk. V. gamo-
sepala G r iffe komt in Malakka voor.
14. OLERODENDRON L .
Kelk klokvormig, zelden buisvormig, afgeknot, 5-tandig
of meer of minder diep 5-spletig, soms om de vrucht
weinig veranderd, doch meestal vergroot, uitgespreid of
aangedrukt en de vrucht omsluitend. Bloemkroonbuis dun
cilindrisch, recht of gekromd, overal even wijd of aan
de keel een weinig verwijd, meestal lang, zelden slechts
kort boven den kelk uitstekend; zoom uitgespreid of min
of meer teruggeslagen, 5-spletig, met nagenoeg gelijke
lobben of met 2, de beide buitenste en achterste, korter,
de voorste langer en soms hol. Meeldraden 4, onder de
keel ingeplant, ver boven de bloem uitstekend, in den
knop ineengerold; helmknoppen eivormig of langwerpig,
met evenwijdige helmhokjes. Bièrstok onvolkomen 4-hok-
kig, met 1 eitje in elk hokje, stijl lang met 2 korte
spitse slippen aan den top. Steenvrucht kogelvormig of
omgekeerd eivormig, dikwijls met vier meer of minder
diepe voren; vruchtvleesch meer of minder sappig; en-
docarpium beenhard of korstachtig, glad of rimpelig, in
4 vrije of zelden paarswijze samenhangende kerven uiteenwijkend.
Zaden langwerpig zonder kiemwit.
Boomen of heesters, soms klimmende, gewoonlijk ongewapend,
doch in eene soort door de blijvende verharde
bases der bladstelen gedoomd, kaal of zachtharig, zelden
viltachtig behaard. Bladeren tegenovergesteld of zelden
in kransen 'van drie, gaafrandig of zelden getand of hoekig
gelobd. Bijschermen meestal los, gesteeld, in de
bovenste bladoksels of in pluimen aan den top der takken
of in een eindelingschen dichten tuil of een hoofdje.
Bloemen meestal in het oogvallend, wit, blauw, paars
of rood, dikwijls met een gekleurden kelk die met de
kleur van de bloemkroon overeenstemt of verschilt.
Aantal soorten omstreeks 90, zeer talrijk in de tropische gewesten
der oude wereld, in geringer aantal in die van de nieuwe
wereld. De soorten van Nederlandsch Indië behooren tot de sectie
Eu-Clerodendron, met korte, hoogstens 27a cM. lange blöemkröon-
buis en de sectie Siphonanthus met meer dan 5 cM. lange bloemkroonbuis.
15. SCHIZOPREMNA Baill.
Kelk klokvormig, lederachtig, met 4 korte teruggebogen
lobben. Bloemkroon met rechte, naar boven verwijde
buis; zoom met 4 in den knop dakpanswijze dekkende,
bijna gelijke lobben. Meeldraden 4 met korte ingesloten
helmdraden ; helmknoppen eivormig-langwerpig, met evenwijdige
hokjes. Eierstok 4-hokkig, elk hokje 1 eitje
bevattend, gevormd uit 2 tweehokkige vruchtbladen.
Stijl tusschen de alleen tot het midden vereenigde eier-
stokhokjes ingeplant, met 2-tandigen stempel.
Kale boom (?) met breede, omgekeerd eivormige, aan
de basis in een steel versmalde, tegenoverstaande bladeren.
Bloemen in tot eindelingsche pluimen vereenigde
bijschermen.
Eéne soort, Sch. Timorensis B a ill., in Timor. De geslachtsbe-
schrijving werd door ons uit Briquet’s bewerking der familie in
Engler und Pra.ntl, N a tü r l. P fla n z e n fam . ’ overgenomen. Het
komt ons niet onwaarschijnlijk voor dat de soort met een der
minder bekende als Clerodendron beschreven soorten overeenstemt.