schermvormige of min of meer vertakte eindelingsche of
in één der bladoksels gesteelde bijschermen.
Aantal soorten omstreeks 50, voornamelijk in tropisch Azië, Afrika
en Australië. Hooker meent dat het geslacht Marsdenia zooals
het thans geconstitueerd is, een heterogene vereeniging van soorten
bevat en wel o. a. de sectie Eu-Marsdenia met kleine bloemen, een
korte cilindrische bloemkroonbuis, di& door een ring van lange
haren gesloten wordt, kleine meeldradenzuil die de buis niet geheel
vult met kleine bijkroonschubben, korter dan de meeldraden af-
\ scheiden van de sectie Macrocentrum, met veel grooter bloemen,
met kogelvcrmige buis, die niet door een ring van haren gesloten
wordt, met groote meeldradenzuil, die de buis geheel vult en met
lange bijkroonschubben, die boven de helmknoppen uitsteken. De
geslachten Tefragonocarpus Hassk. en Chlorochlamys Miq. verschillen
volgens Bentham en Hooker niet van Marsdenia. Beide
schijnen, volgens de beschrijving Eu-Marsdenia's, van de andere
af te wijken door de gedeeltelijk doorschijnende stuifmeelklompjes, bij
de eerste aan horizontale armpjes gezeten, bij de tweede onmiddellijk
zijdelings aan het hechtlichaampje vastgehecht.
25. S T E PH A N O T IS Thou. Sect. Jasminanthes Hemsl.
Kelk 5-deelig, met klieren aan de binnenzijde en met
«malle lancetvormige segmenten. Bloemkroon trompetvormig,
met dunna cilindrische aan de basis verbreede
buis en met verwijde keel; lobben 5, smal lancetvormig,
in den bijna cilindrischen knop dicht naar links ineengedraaid
en naar rechts dekkend. Bijkroonschubben 5,
vrij van de meeldraden, doch met de bloemkroon geheel
vergroeid en door twee behaarde lijnen duidelijk kenbaar.
Meeldraden onder aan de basis der bloemkroon bevestigd
en zich bevindend in het onderste verwijde gedeelte
hiervan; helmdraden tot eene korte buis verbonden;
helmknoppen opgericht in een doorschijnend, opgericht
of eenigszins voorovergebogen boven den stempel uitstekend
vlies eindigend. Stuifmeelklompjes in elk hokje één,
aan de basis in een staartje verlengd en aldaar doorschijnend.
Stempel met eene korte spits in het midden.
Windende, weinig behaarde heesters met dunne takken
en tegenoverstaande vliezige langwerpige gesteelde bladeren.
Bloemen welriekend, in weinig- of veelbloemige,
enkelvoudige of vertakte in één der tegenoverstaande
bladoksels geplaatste bijschermen, met schutbladen aan
de bloemstengels en al of niet met schutblaadjes aan de
bloemstelen.
Aantaj soorten 2 of 3, door Korthals op Borneo en door Main-
Gay op Malakka verzameld. Voor eene verdere verspreiding in den
tndischen Archipel zijn geen degelijke bewijsstukken voorhanden.
Door Bentham en H ooker wordt het geslacht Jasminanthes met
Stephanotis Thou. vereenigd en ook Baillon is het hiermede eens,
ofschoon hij Stephanotis in Marsdenia opneemt en de aanwezigheid
van eene met de meeldradenbuis vergroeide bijkroon als kenmerk
van het laatste geslacht beschouwt. De vereeniging van Jasminanthes
met Stephanotis schijnt mij echter na onderzoek van St. floribunda
Brongn. weinig gemotiveerd. De bladeren aldaar zijn lederachtig
of zelfs vleezig. De bloemen staan in schermvormige bijschermen.
De bloemkroon is in den knop boven de bloemkroonbuis nagenoeg
kogelvormig met eene korte spits. De lobben zijn eivormig en in
den knop breed naar rechts dekkend en naar rechts ineengedraaid.
De wijde bloemkroonbuis is aan de basis nagenoeg niet verwijd.
Van binnen vindt men talrijke langsnerven en korte verspreide
haren. De bijkroonschubben zijn met de achterzijde aan de meeldradenbuis
vergroeid en hebben vrije toppen. Boven de helmknoppen
die in een opgericht vlies eindigen, steekt de kegelvormige stempel
vrij ver uit. Wegens deze verschillen laat zich bij eene revisie der
familie eene scheiding van de beide geslachten verwachten. Voor-
loopig volgen wij echter K. Schumann door Jasminanthes als eene
sectie van Stephanotis op te vatten, doch geven hier in plaats van
de beschrijving van het geslacht, die der sectie gegrond op de
soort van Bldme. Yolgens de beschrijving komen de soorten van
Madagascar door Decaisne in D C. Prod. VIII, p. 620^ vermeld
met St. floribunda overeen, doch de soort die in H ooker’s Fl. of
Brit. Ind. beschreven wordt, schijnt tot de sectie Jasminanthes te
behooren. Van de soort die in Borneo voorkomt, kan men in het
materiaal van Korthals 2 vormen onderscheiden, welke men misschien
ook als afzonderlijke soorten zou kunnen opvatten. De eerste
met weinige meestal grootere bloemen en vertakte bijschermen, de
tweede met talrijke kleinere bloemen aan sterk vertakte bijschermen.
26 PERG-U LA RIA L.
Kelk 5-deelig, met 5 kleine klieren aan de basis; segmenten
lancetvormig. Bloemkroon trompetvormig, van
binnen gebaard of onbehaard met eivormige of langwerpige
buis en langwerpige of smalle in den knop ineen-
gedraaide en naar rechts dekkende lobben. Bijkroonschubben
5, vliezig, aan de basis met de helmdradenbuis
vergroeid en met vrijen top en rand, opgericbt, langwerpig
of breed, stomp, aan de binnenzijde met een lintvormig
aanhangsel, dat boven de schub zelve uitsteekt.
Meeldraden aan de basis der bloemkroon bevestigd; helmdraden
tot eene korte buis verbonden; helmknoppen in
een voorovergebogen vlies eindigend. Stempel met een