3;. Ag,V myla 1). Bladeren getand, gezaagd of nagenoeg gaaf-
randig. Bijschermen nagenoeg zittend, op een hoofdje gelijkend.
Zaden met een haar aan den top en een aan de basis.
Tribus II. Didymocarpeae. Zaden zonder harige aanhangsels
Doosvrucht. 6
Ser. I. Loculicidae. Doosvrucht hokverbrekend.
f Doosvrucht lijn- of lancetvormig j kleppen niet gewrongen.
4. Didissandra. Meeldraden 4; helmknoppen paars wij ze samenhangend
; hokjes aan den top ineenvloeiend. Doosvrucht lijnvormig
of lijn-lancetvormig.
5. Didymocarpus. Meeldraden 2 ; stempel niet of onduidelijk
gelobd. Doosvrucht lijnvormig. Kelk, bloemkroon, doosvrucht
klein.
6. Chirita. Meeldraden 2. Stempel duidelijk gelobd. Doosvrucht
lijnvormig. Kelk, bloemkroon, doosvrucht meestal groot.
1* 1" Doosvrucht lijnvormig j kleppen gewrongen.
7. Boea. Meeldraden 2. Bloemkroon nagenoeg gelijkmatig
5-lobbig, & J 8
f f f Doosvrucht ei- of ellipsoidvormig, binnen den kelk besloten.
8. Loxonia. Meeldraden 4. Bloemkroonlobben nagenoeg gelijk.
9. Rhyncoglossum 2). Meeldraden 2. Bovenlip der bloemkroon
zeer kort.
Ser. 2. Circumscissae. Doosvrucht rondom de basis loslatend.
10. Epithema. Meeldraden 2. Zwakke kruiden, soms met een
wortelrozet, één of eenige weinige stengelbladeren. Bloemkroon
zeer klein.
Tribus III. Eucyrtandreae. Zaden zonder harige aanhang-
seis. Vrucht niet open springend (behalve bij eenige soorten van
Cyrtandromoea).
j* Meeldraden 4.
11. Monophylleae. Kruid met één blad. Kelk diep 5-spletig,
dakpanswijze dekkend. Bloemkroon zeer klein.
12. Cyrtandromoea. Halfheesters met tegenovergestelde bladeren.
Kelk buisvormig, kort 5-lobbig na den bloei vergroot,
urnvormig, en de vrucht omsluitend. Vrucht al of niet openspringend.
13. Stauranthera. Sappige kruiden met schijnbaar afwisselende
bladeren, daar een der bladeren van elk paar rudimentair
Zie bij de geslachtsbeschrijving de aanteekening omtrent Ly-
sionotus.
2) Zie bij de geslachtsbeschrijving de aanteekening omtrent Klugia.
blijft. Bloemkroon rad- of klokvormig, vaak aan de basis bultig
of gespoord.
14. Isanthera. Lage halfheesters. Alle bladeren afwisselend.
Bloemkroon klein, klokvormig. Vrucht klein, eivormig. Helmknoppen
4, klein, nagenoeg vierkant, alle 2-hokkig.
15. Hexatheca. Als Isanthera, doch de 2 onderste helmknoppen
2-hokkig en de beide bovenste 1-hokkig.
16. Rhyncothecüm. Als Isanthera, doch met tegenovergestelde
bladeren.
•j- f Meeldraden 2.
17. Cyrtandra. Kruiden of halfheesters, zelden kleine hoornen.
Bladeren tegenovergesteld of afwisselend.
1. A E SC H Y N A N TH U S Jack.
Kelk afgeknot, 5 spletig of -deelig. Bloemkroon buisvormig,
van middelbare grootte of groot, rood, purper of
geel gevlekt, zelden groen met purperen strepen; buis
meestal langwerpig, van boven aan een kant verwijd,
gekromd of bijna recht, binnen aan de basis naakt, zoom
2-lippig; bovenlip 2-lobbig, opgericht, onderlip 8-lobbig
of neerhangend of met uiteenstaande lobben, zelden regelmatig
5-lobbig. Volkomen meeldraden 4, didynamisch,
boven de bloemkroon uitstekend of even lang als deze;
helmknoppen paarswijze samenkomend, soms van af de
toppen der helmbindsels met elkander samenhangend;
hokjes langwerpig, evenwijdig, niet samenvloeiend; rudimentaire
vijfde meeldraad zelden aanwezig. Schijf kort
napvormig. Eierstok bovenstandig, een weinig gesteeld,
langwerpig of lijnvormig; stijl even lang als de meeldraden
of veel korter (bloemen soms dimorph); stempel
uitgezet of schild vormig; zaadlijsten tot aan de as van
den eierstok naar binnen gebogen, vervolgens teruggerold,
aan de naar de as gekeerde zijde naakt. Doosvrucht
lang, lijnvormig, hokverbrekend, 2-kleppig; zaadlijsten
in het midden der kleppen bevestigd, papierachtig
teruggerold en de zaden bedekkend. Zaden talrijk, klein,
zittend, langwerpig en weinig rimpelig, met een lang
haar aan den top en met meerdere of 2 of 1 aan de
basis; kiem zonder kiemwit.
Epiphytische halfheesters. Bladeren tegenovergesteld,
gelijk, zelden in kransen van 3 of 4, vleezig of leder