anatrope eitjes bedekte zaadlijsten bevattend, zelden 1-
hokkig, met twee tweespletige wandstandige zaadlijsten.
Stijl draadvormig; stempel uit 2 plaatjes bestaande; vrucht
of, steeds bij de geslachten met éénhokkigen eierstok,-
een ei- of spoelvormige of cilindrische vleezige besvrucht,
waarin de zaden in de vezelig-vleezige zaadlijsten zijn
weggedoken, öf meestal bij de geslachten met 2-hokkigen
eierstok, eene tweekleppige, vaak lijnvormige of langwerpige
platte, vierkantige of rolronde, door het tusschen-
schot in twee hokjes verdeelde of door op het midden
van de schotten geplaatste lijsten vierhokkige doosvrucht,
hokverdeelend, dus loodrecht op het tusschenschot of
schotverdeelend, evenwijdig aan het tusschenschot openspringend
; tusschenschot of soms door opgezette lijsten
gevleugeld, p lat' en dun öf dik en min of meer sponsachtig
en dan eens met diepe holten, waarin de zaden
zijn weggedoken, dan weder met oppervlakkige holten
of glad. Zaden zelden dik of rond driekantig, meestal
plat, dikwijls met een gevleugelde zaadhuid, zonder
kiemwit. Navel streep- of stipvormig; kiemworteltje van
den navel gekeerd j zaadlobben plat of gevouwen, omgekeerd
hartvormig of gedeeld.
Boomen of hooge klimmende of rechtop groeiende heesters,
zelden (niet voor Nederlandsch Indië bekend) kruiden.
Bladeren tegenoverstaand, zonder steunblaadjes, 1 — 2-
of 3-maal gevind, het eindblaadje bij de klimmende geslachten
soms in een meer of minder vei’takten rank veranderd
of ontbrekend, zeldzamer 3-tallig, zeer zelden
enkelvoudig. Bloemen meestal in eindelingsche pluimen
of trossen, zelden aan korte zijdelingsche takken of uit
het oude hout te voorschijn tredend.
Aantal soorten omstreeks 450, in de tropische gewesten der
beide halfronden, eenige weinige ook in de niet tropische gewesten
van Noord- en Zuid-Amerika, Zuid-Afrika, Australië en Oost- en
Midden-Azië.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. Bignonieae. Eierstok volkomen 2-hokkig. Doosvrucht
schotverbrekend. openspringend. Kleppen plat evenwijdig om het tusschenschot.
Zaden gevleugeld.
1. Nycticalos. Kelk afgeknot of kort getand. Bloemkroonbuis
lang cilindrisch met klokvormige keel. Meeldraden 4 (of soms 5 ?)
Bloemen in langges teelde trossen aan den top van weinig bebladerde
okselstandige takken. Hoogklimmende heester zonder ranken
met drietallige bladeren.
2. Millingtonia. Kelk klein, napvormig. Bloemkroonbuis zeer
lang en dun. Meeldraden 4. Bloemen in eindelingsche tuilen.
Boomen met twee of driedubbel gevinde bladeren.
3. Oroxylgm. Kelk wijd afgeknot. Bloemkroonbuis wijd; keel
scheef en wijd klokvormig. Meeldraden 5, alle vruchtbaar. Bloemen
in lange eindelingsche trossen. Boom met twee- of driedubbel
gevinde bladeren.
Tribus II. T e com e a e . Eierstok volkomen 2-hokkig. Doosvrucht
hokverbrekend openspringend. Kleppen plat of schuitvormig, loodrecht
op het tusschenschot. Zaden gevleugeld.
1. Klimplanten.
4. Pandorea. Kelk 5-tandig of napvormig. Bloemkroon klokvormig,
onduidelijk 2-lippig. Bladeren 3-tallig of gevind. Bloemen
aan bebladerde stengels.
5. Tecomanthe. Kelk klokvormig, met 5 ongelijke slippen,
klokvormig. Bloemen uit het oude hout.
2. Boomen of heesters.
a. Bladeren enkelvoudig.
6. Diplanthera. Kelk klokvormig, 5-lobbig, klepswijze. Bloemkroon
klok-trechtervormig; slippen dakpanswijze. Bloemen in
eindelingsche pluimen.
b. Bladeren gevind.
1. Kelk scheedevormig.
7. Dolichandrone. Bloemkroon met lange buis, ver buiten de
kelk uitstekend en half zoo lange regelmatige keel. Vrucht door
een valsch tusschenschot 4-hokkig. Zaden metkurkachtige vleugels.
.8. Markhamia. Bloemkroon met korte, binnen den kelk besloten
buis en even lange regelmatige keel. Vrucht zonder valsch
tusschenschot, breed, van buiten viltachtig. Zaden met vliezige
vleugels.
9. Spathodea. Bloemkroon met zeer korte, binnen den teruggebogen
kelk besloten buis en een veel langere symmetrisch buikig
gezwollen keel. Vrucht zonder valsch tusschenschot. Zaden
met yliezige vleugels.
2. Kelk b-spletig, 3—5 tandig of -lobbig of afgeknot.
10. Stereospermum. Kelk 5-spletig. Bloemkroon klok-trechtervormig.
Tusschenschot der vrucht rolrond, dik sponsachtig, met
holten waarin de zaden zijn verborgen. Zaad prismavormig;
zaadhuid hard, zaadholte 2-hokkig, zaadlobben geplooid Bladeren
enkel gevind.
11. Radermachera. Kelk 5-tandig of nagenoeg afgeknot. Bloemkroon
buis-klokvormig. Tusschenschot der rolronde vrucht, dik,
kurkachtig, zonder holten, door de platte gevleugelde zaden om-
geyen. Zaadhuid dun. Zaadlobben plat. Bladeren enkel of dubbel
gevind.