Valeton werden echter slechts geringe verschillen waargenomen
van de op Java voorkomende exemplaren der soort met de beschrijvingen
der exemplaren uit het Himalaja gebergte, zoodat hij meent
dat eerstgenoemde niet eens als variëteit van de typische W. gi-
gantea zijn af te zonderen. Hij noemt de bloemen violet niet
rosé. De vrucht heeft spitse, schuitvormige, dik lederachtige, niet
houtachtige, 2—5 cM. lange kleppen; de zaden met den vleugel
zijn 1.2 cM. lang, 0.2 cM. breed.
Dezelfde plant komt als eene soort van Gmelina L. bij de
familie der Verbenaceae voor in De Candolle’s Prodromus. (Gm.
spedosissima Don.)
2. B R O O K EA Benth.
Kelk van buiten en van binnen aan de basis viltachtig
behaard, langwerpig-buisvormig, met vernauwden 4—5-
tandigen mond, ten slotte diep gespleten. Bloemkroonbuis
wijd, nagenoeg gelijk; lippen uitgespreid, een weinig
scheef, bovenlip in den knop buiten gelegen, diep 2-lob-
big, onderlip 3-deelig; alle lobben breed en stomp, nagenoeg
gelijk. Meeldraden 4, tweemachtig, nabij de basis
der buis bevestigd en daarbinnen besloten; helmhokjes
uiteenwijkend en ten slotte wijd uiteenstaand met ineen-
vloeiende toppen; staminodium ontbrekend. Eierstok met
talrijke eitjes aan schildvormige zaadlijsten; stijl dik met
wigvormigen, in 2 korte plaatjes gespleten top, welke
aan de binnenzijde de stempelkliertjes dragen. Doosvrucht
in den kelk besloten, eivormig of langwerpig, schotver-
brekend openspringend, waarbij de naar binnen gevouwen
randen der kleppen dé zuil, die de zaadlijsten draagt,
gedeeltelijk ontblooten. Zaden talrijk, klein kogelvormig,
niet gevleugeld, de vleezige zaadlijsten dicht bedekkend.
Heesters bekleed met een wollig vilt. Bladeren tegenovergesteld,
eivormig getand, .zachtviltachtig. Bloemen
groot, wit, met een schutblad, aan de' basis twee aan
twee langs eindelingsche aren, die ongesteeld in de oksels
der hoogste bladeren zitten.
Aantal soorten 3, in Borneo, B. dasyantha Benth., B. tomen-
tosa Benth. (Hook. Ic. PI. t. 1197) en B. albicans Stapf. ( Tram.
Linn. Soc. 1894).
3. M A ZU S Lour.
Kelk wijd klokvormig, half 5-spletig. Bloemkroon met
korte buis; bovenlip opgericht, eivormig, kort 2-spletig,
onderlip veel grooter, uitgespreid, 3-spletig, met twee
bulten aan de basis. Meeldraden 4, tweemachtig; helmhokjes
wijd uiteenstaand, naast elkander. Eierstok met
talrijke eitjes; stijl aan den top met 2 plaatjes, die aan
de binnenzijde met stempelkliertjes zijn bezet. Doosvrucht
kogelvormig of samengedrukt stomp, hokverbrekend opensplijtend
met gave kleppen. Zaden talrijk, klein, eivormig,
de vleezige zaadlijsten bedekkend; zaadhuid dun, aangedrukt.
Lage, behaarde of kale kruiden, dikwijls met uitloopers.
Onderste bladeren en die der uitloopers tegenovergesteld,
die der bloeiende takken afwisselend, ingesneden gekarteld
of grof getand. Bloemen bleekblauw of wit, naar
‘ééne zijde gekeerd, langs de spillen van eindelingsche
trossen; bloemstelen afwisselend met kleine schutbladen.
Aantal soorten 6, in Australië, China, Engelsch en Nederlandsch
Indië. Voor Nederlandsch Indië worden 2 soorten opgegeven, M.
rugosus Lour. en M. laevifolius BI. Eerstgenoemde is vooral bij
de andere schrijvers onder zeer verschillende namen opgenoemd,
nl. bij de geslachten Lindernia AU., Hornemannia Willd., Colum-
nea L ., StemodiaL., Tittmannia Beichenb., Vandellia £., Gratiola L .
4. L INDENBERGIA Lehm.
Kelk klokvormig, half 5-spletig. Bloemkroonbuis cilindrisch;
bovenlip in den knop buitenliggend kort, breed,
uitgerand of tweelobbig, opgericht-uitgespreid, onderlip
grooter, 3-lobbig, uitgespreid boven de basis met twee
vooruitspringende vouwen. Meeldraden 4, tweemachtig,
binnen de buis besloten, met draadvormige helmdraden;
helmhokjes van elkander gescheiden, gesteeld, alle met
stuifmeel. Stijl draadvormig, aan den min of meer knots-
vormigen top met stempelkliertjes bezet; eitjes talrijk.
Doosvrucht langwerpig of eivormig, met 2 groeven hokverbrekend
openspringend, waarbij de niet gespleten, in
het midden de halve schotten dragende kleppen de centrale
zuil, die de zaadlijsten draagt, ontblooten. Zaden talrijk,
half weggedoken in de vleezige zaadlijsten.
Éénjarige of overblijvende, zelden aan de basis houtachtige
kruiden, langharig of min of meer kaal. Bladeren
tegenovergesteld of de bovenste afwisselend getand.
Bloemen min of meer zittend, in de bladoksels alleenstaand
of tot eindelingsche aren of trossen met bladachtige
schutbladen vereenigd.
Aantal soorten 11, in Zuid Oost-Azië en Oost-Afrika. In Neder