22. Stictocardia Hall. j.
tiliaefolia Hall. f. — Rivea tiliaefolia Choisy — Argyreia
tiliaefolia Wight. — Ipomoea lilacina Zoll, et Mor. —■
Ipomoea tiliaefolia Roem. et Schuit. (Java, Saleyer, Lombok.)
pulchra Hall f. — Ipomoea pulchra BI. (Timor),
F am. x c i i . so l a n a c e a e .
Bentham et Hooker, Gen. Plant. II, p. 882. ||- Miqxjel, Fl. Ind.
Bat. II, p. 683; Sum., p. 561. — Baill., Hist. PI. IX, p. 281. —'
H ook, Fl. Br. Ind. IV, p. 228. — v. Wettstein in Engl. u. P rantl,
Nat. Pflanzenfam. Lief. 65 (Th. IV, Abth. 3&.)
Bloemen tweeslachtig, regelmatig of een weinig onregelmatig.
Kelk onderstandig, 5-deelig, zelden 4-deelig,
of nu en dan 6S-7-deelig, vergroeidbladig, getand, gelobd,
of bijna gedeeld, zelden min of meer bloemscheedeachtig,
lobben in den knop min of meer dakpanswijze dekkend
of klepswijze aaneensluitend. Bloemkroon vergroeidbladig,
buisvormig, trechtervormig, trompet-, klok- of radvormig;
zoom 5-deelig, zelden 4-deelig of nu en dan 6—7-deelig,
gelijkmatig of schuinkantig of gelobd, meestal gevouwen,
waarbij de lobben naar binnen gevouwen klepswijze aaneensluiten
of de bochten naar binnen gevouwen en met
elkander verbonden zijn, soms vlak, waarbij de lobben in
den knop klepswijze aaneensluitend of in twee rijen dakpanswijze
dekkend zijn, gedurende den bloei uitgespreid
of zelden min of meer opgericht; lobben gelijk of onduidelijk
tweelippig. Meeldraden evenveel als bloemkroon-
lobben en met deze afwisselend, in de buis bevestigd
gelijk of ongelijk (bij de niet in Kederlandsch Indië
voorkomende Tribus Salpiplossidae didynamisch); helm-
draden draadvormig of aan de basis verbreed, zelden aan
den top verdikt; helmknoppen nu eens opgericht of tot
een cilinder samenkomend, dan weder uitgespreid of bij
didynamische paarswijze genaderd, twee-hokkig, nu eens
aan de basis of boven de basis bevestigd, in welk geval
de hokjes naar binnen evenwijdig of ruggelings tegen
elkander geplaatst, door een eindelingsche porie of een
langsspleet openbarsten, dan weder tot den top of geheel
en al vrij, uiteenwijkend of wijd uiteenstaand, of tot één
niervormig, zich naar boven of naar buiten plat uitspreidend
hokje ineensmeltend. Schijf onder den eierstok
kussen- of ringvormig, gaaf, golvend, 2-lobbig, nu eens
meer, dan minder ontwikkeld. Eierstok bovenstandig of
kort gesteeld, gaaf, 2-hokkig of bij weinige soorten 3—
5-hokkig of door valsche tusschenschotten 4-hokkig. Stijl
eindelingsch, draadvormig, onverdeeld; stempel eindelingsch
klein of min of meer verbreed, schijfvormig of in twee
platen verdeeld, die aan den rand of van boven met
wratjes zijn bezet; eitjes anatroop of amphitroop, meestal
talrijk aan schildvormige zaadlijsten, die tegenover het
midden van het tusschenschot in vele rijen zijn vastgehecht.
Yrucht nu eens besvormig en niet openbarstend,
dan weder doosvruchtachtig en rondom boven het midden
loslatend of schotverbrekend met 2 kleppen openbarstend.
Zaden meestal talrijk, met vliezige of korstachtige, net-
vofmige, gerimpelde, of met kuiltjes of stekeltjes bezette,
zelden door een vliezigen vleugel omgeven zaadhuid;
kiemwit vleezig; kiem meestal rolrond, min of meer peripherisch,
sterk gekromd, cirkel- of min of meer spiraalvormig
; zaadlobben half rolrond, korter dan het kiem-
worteltje, kiemworteltje niet ver van den navel.
Kruiden of opgerichte of klimmende heesters, zeldzamer
boomen. Bladeren afwisselend, soms met een kleiner
blad in denzelfden bladoksel, gaaf, getand, gelobd of
in slippen verdeeld. Bloeiwijze tegenover de bladeren,
zijdelingsch of schijnbaar okselstandig, meestal uit bijschermen
bestaande, die evenwel soms in schermen of
bundels overgaan, soms tot een bloem zijn verminderd.
Aantal soorten volgens sommigen. 1250, volgens anderen meer
dan 1800, voornamelijk in de warmere gewesten en vooral in Amerika,
in betrekkelijk gering aantal in Europa, niet tropisch Azië
en Australië.
OVERZICHT DER GESLACHTEN.
Tribus I. S o la n e a c . Vrucht een bes. Bloemkroonzoom geplooid,
of met klepswijze aaneensluitende lobben. Kiem sterk gekromd.
1. Lycopersicum. Helmknoppen zijdelings tot een kegel ver-
eenigd, naar binnen met langsspleten openspringend. Helmdraden
korter dan de helmknoppen. Vrucht (door fasciatie) veelhokkig.
Bladeren gevind. Kelk onder de vrucht niet of weinig vergroot.
2. Solanum. Helmknoppen samenneigend of zijdelings samenhangend,
aan den top openspringend met soms naar onderen in