lobben nagenoeg gelijk, de middelste buiten gelegen.
Meeldraden 4, tweemachtig, aan de basis van de keel
bevestigd en er binnen besloten, met korte helmdraden;
helmknoppen kaal of aan de basis behaard, met stompe,
nagenoeg gelijke doch op ongelijke hoogte ingeplante
helmhokjes. Honigraat-stuifmeel met drie stompe vleugels.
Schijf ringvormig of kort napvormig. Stijl aan den
top teruggekromd, stomp, gaaf; eitjes in elk hokje 2,
zelden 1. Doosvrucht langwerpig, meestal spits of min
of meer gesnaveld, van af de basis 2-hokkig. Zaden 4,
of door mislukking minder, plat-samengedrukt, min of
meer cirkelvormig, met sterke werphaken.
Neder liggen de of opgerichte, al of niet gedoomde kruiden
of halfheesters. Bladeren gaafrandig, meestal klein,
zelden lang. Bloemen met twee schutblaadjes, verborgen
in de oksels van de kruidachtige of stijve aan den top
vaak gedoomde, meestal dakpanswijze opeengedrongen
schutbladen en vereenigd tot dichte of zelden afgebroken,
kogelvormige of cilindrische aren, die ten getale van één
of meer in de bladoksels of zelden aan de toppen der
takken staan.
Aantal soorten omstreeks 50, in grooten getale in de tropische
gewesten der oude wereld, eenige weinige in Amerika. Volgens
Li ND au is de middenlob der onderlip evenals de bovenlip binnen
gelegen, dus de zijlobben der onderlip buiten. Volgens Bentham
ligt de middenlob buiten, doch niet bij de door ons onderzochte
L. humifusa Decaisne. L indau verdeelt op het voorbeeld
van Nees het geslacht in twee secties, waarvan bij de eerste,
Genuinae, de helmhokjes elkander tot aan de basis aanraken én de
bladeren gaaf zijn, bij de tweede, Alienae, de helmhokjes aan de
basis uiteenwijken, en de bladeren min of meer getand zijn.
L indau trekt, evenals Miquel, Hasskari.’s geslacht Apolepsis dat
door een gekromde bloemkroonbuis en 5-lobbigen zoom is gekenmerkt
bij Lepidagathis, doch vermeldt niet tot welke sectie hij de
hiertoe behoorende soorten brengt, welke bij Miquel de sectie
Apolepsis vormen.
19. B A R L E R IA L.
Kelk diep 4-spletig, de achterste en voorste slippen
groot en breed, de zijdelingsche smal. Bloemkroonbuis
lang, soms zeer lang, naar boven verwijd, recht of gekromd;
zoom uit'gespreid; lobben in den knop dakpanswijze
dekkend, afgerond of eivormig, gelijk of de voorste,
die in den knop binnen ligt, korter; de beide achterste
soms hooger vergroeid, de beide zijdelingsche in den knop
bedekkend of zelden binnen deze gelegen ‘). Meeldraden
4, tweemachtig, nabij de basis der bloemkroon bevestigd;
helmdraden vrij of met elkander en een klein in
het midden geplaatst staminodium,- zoo dit aanwezig
is, kort vergroeid; de beide voorste meeldraden volkomen,
lang, min of meer boven de bloem uitstekend, de
beide achterste veel kleiner; helmknoppen langwerpig-
pijlvormig, ruggelings vastgehecht, met gelijke, evenwijdige,
stompe helmhokjes, die der achterste soms onvolkomen.
Honigraat-stuifmeel met drie stompe vleugels.
Schijf onduidelijk. Stijl aan den top licht verdikt, stomp,
gaaf, soms licht samengedrukt; eitjes in elk hokje 2.
Doosvrucht eivormig of langwerpig, aan de basis een
weinig samengetrokken, rolrond of min of meer gesnaveld,
beneden het midden de zaden dragend. Zaden 4 of
door mislukking twee, ei- of cirkelvormig, plat, met meestal
spitse werphaken; kiem gewoon.
Kale, zachtharige of viltachtig behaarde heesters of
kruiden. Bladeren tegenovergesteld, gaaf, dikwijls met
okselstandige, enkelvoudige of 3-spletige (uit mislukte
schutbladen en schutblaadjes gevormde ?) doorns. Bloemen
groot of klein, paars, wit of zelden geel, ten getale
van drie of in bundels van bladeren of schutbladen in
de oksels, de bovenste vaak tot een eindelingsche aar
vereenigd, waarvan de schutbladen kruidachtig en dakpanswijze
opeengedrongen zijn. Schutblaadjes lijnvormig.
Aantal soorten omstreeks 100, de meeste in de tropische gewesten
der oude wereld, eenige weinige in Amerika. Men kan de
soorten van ÏTederlandsoh Indië verdeelen in de sectie Eu-Barleria
zonder doorns en de sectie Prionitis met doorns.
20. TR IC H A C A N TH U S Zoll.
Kelk 4-deelig; achterste en voorste segmenten 2-ner-
vig, in den knop buiten gelegen, zijdelingsche smaller,
binnen gelegen. Bloemkroonbuis samen getrokken; zoom
‘) Bij de in ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg gekweekte soorten
wordt de voorste lob door de beide achterste omvat; met elkander
worden deze drie door de beide zijdelingsche omsloten.