Kruiden of halfheesters, zelden heesters, meestal sterk
behaard. Bladeren afwisselend, zelden min of meer tegenovergesteld.
Bloemen meestal klein, nu eens aan een kant,
langs de takken van een in tweeën verdeeld bij scherm,
dan weder in eindelingsche, bebladerde trossen.
Aantal soorten omstreeks 150, door de warme en gematigde gewesten
in de geheele wereld verspreid.
7. OY N O G LO SSÜM L.
Kelk diep, 5-spletig of 5-deelig, na den bloei weinig
vergroot, uitgespreid of teruggeslagen. Bloemkroon buis
kort, aan de keel door stompe of gewelfde schubben gesloten;
lobben 5, in den knop dakpanswijze dekkend, stomp,
uitgespreid. Meeldraden 5, in de buis der bloemkroon
bevestigd en daarbinnen besloten; helmdraden kort; helm-
knoppen eivormig of kort langwerpig, stomp. Eierstok-
lobben 4, vrij, weinig boven den stamper voet uitstekend.
Stijl kort of vrij lang, dikwijls in de vrucht blijvend en
dan in takken splijtend, die met de nootjes afvallen;
stempel klein, plat, of min of meer knop vormig; eitjes
horizontaal in den binnenhoek bevestigd. Kootjes 4, neergedrukt,
van onderen, boven het midden of met de geheele
ondervlakte met den bollen of kort kegelvormigen
stampervoet vergroeid, met weinig vooruitspringende
toppen, onder de inplanting afgerond en min of meer
zakvormig, met bollen, platten of door eèn hoogen rand
omgeven ring, met haakvormige stekels bedekt. Zaden
recht of licht gekromd; zaadlobben breed, plat; kiem-
worteltje recht naar de as gericht.
Overblijvende of tweejarige, dikwijls hooge kruiden,
met grijze, lange en zachte of wolachtige haren bedekt.
Bloemen gesteeld of zittend, blauw, paars, met gekleurde
aderen of zelden wit, in meestal lange trossen, waarvan ’
de bloemen ver uiteenstaan, die al of niet schutbladen
dragen, en weinig vertakt zijn of losse pluimen vormen.
Yruchtdragende bloemstelen meestal teruggeslagen.
Aantal soorten omstreeks 60 in de gematigde en subtropische
gewesten ver verspreid, tussehen de keerkringen meestal tot de
bergen beperkt.
8. L ITH O S P ERM ÜM L.
Kelk 5-deelig of zelden 5-spletig, met lijnvormige
segmenten of lobben. Bloemkroon trechter- of trompetvormig,
met cilindrische, rechte buis; keel meestal verwijd,
van binnen naakt of voorzien van 5 naar binnen
gedrongen bulten of plooien, lobben 5, in den knop dakpanswijze
dekkend, stomp, uitgespreid. Meeldraden 5, in
de buis bevestigd, daarbinnen besloten; helmdraden kort;
helmknoppen langwerpig, stomp of met eene korte spits
op den top van het helmbindsel. Eierstoklobben 4, vrij
op een vlakken stampervoet ingeplant; stijl draadvormig
of vrij dik, meestal met 2 vrije of zelden onder den top
ineenvloeiende stempels; eitjes opgericht. Nootjes 4 of
door mislukking minder, opgericht, ei vormig of toegespitst,
meestal steenhard, glad of rimpelig met een platten basi-
lairen of een weinig schuin geplaatsten kring op den
platten of min of meer bollen stampervoet bevestigd. Zaden
recht; zaadlobben plat.
Kruiden, halfheesters of zelden kleine heesters, met
ruwe grijsharige of stijfharige, afwisselende bladen. Bloemen
wit, geel, blauw of paars, alleenstaand in de
bladoksels of de bovenste tot een aar of een bebladerde
tros of een met schutbladen bezet bijscherm vereenigd.
Aantal soorten omstreeks 40, in de buiten de keerkringen gelegen
gewesten van het Noordelijk Halfrond. Eenige weinige soorten
welke in Europa en Westelijk Azië tehuis behooren, komen ook in
Engelsch Indië voor en hiermede is verwant de eenige soort van
Java, L. Zollingeri DC. Het geslacht Havilandia Stapf, beschreven
in Trans. Linn. tSoc. IV, 2 (1894) p. 209 moet naar mij voorkomt
met Lithospermum worden vereenigd. Het verschil zou moeten
bestaan in de verspreiding der bloemen, die hier uitsluitend in de
bladoksels voorkomen, terwijl volgens Gürke bij Lithospermum
de onderste wel in de bladoksels staan, doch de bovenste bebladerde
bijschermvormige bloeiwijzen vormen.. Tn de beschrijving
yan Lithospermum volgens Bentham en Hooker, die wij gevolgd
hebben, paste de soort zeer goed. Ook is de bloeiwijze bij dit en
de verwante geslachten niet eenvormig genoeg, om daarop een geslachtsverschil
te bouwen.
9. ZO E L L E R IA Warb.
Kelk 5-deelig, met eivormige, spitse segmenten, na den
bloei blijvend. Bloemkroon onbehaard, trechtervormig met
kleine, cilindrische, rechte buis, met 5 bulten of schub